dinsdag 20 november 2007

Comment op wetenschappelijk artikel: 'Seeing like an Oil Company' (James Ferguson)



Seeing Like an Oil Company: Space, Security, and Global Capital in Neoliberal Africa!


James Ferguson

Referentie:
American Anthropologist September 2005, Vol. 107, Nr. 3, pp. 377-382

Afbeelding:
A gas flare illuminates a local vigilante patrolling at night at the Agip oil and gas installation at Ebocha.


Het artikel bekritiseert de analyse van James Scott’s (1998) 'Seeing like a state'. Scott beweert namelijk dat een proces van standaardisering en éénmaking de intentie van de staat is, dit binnen een allesomvattend neoliberaal globaal kapitalisme. Ferguson wil aantonen dat deze visie slechts een deel van het verhaal is, -seeing like an oil company- is de andere visie. De staat kan evenwel streven naar homogenisering maar dit wordt dikwijls verstoord door het globale kapitaal, oliemaatschappijen in dit geval. Nieuwe vormen van ‘order and disorder’ zijn hiervan het gevolg.

Beknopte samenvatting van het artikel

De laatste jaren domineert het beeld dat Afrika niet geraakt wordt door de investeringen die ‘global capitalism’ wereldwijd te been brengen, aldus Ferguson. Toch vonden er heel wat grote investeringen plaats, al is dit in een beperkt aantal landen en voornamelijk met betrekking tot ‘mineral resource extraction’. De, volgens mij terechte, opmerking die Ferguson hierbij maakt is dat maar al te dikwijls gaat om ‘secured enclaves’ waarbij de economische opbrengsten van de ontginning nooit of in te beperkte mate de maatschappij in zijn geheel ten goede komen. Hierbij beweert Ferguson niet dat er geen juridische verbintenissen met de staat en ‘het kapiaal’ zijn, maar wel dat deze juridische verbintenissen diverse vormen kunnen aannemen. Als algemeen voorbeeld bespreekt hij Angola waar al vijfentwintig jaar ‘offshore oil extraction’ plaatsvindt. Niets hiervan komt de bevolking, of de maatschappij in zijn geheel.
Toch zijn de geïnvesteerde kapitalen (in de ‘secured enclaves’) volgens Ferguson globaal omdat “… it crosses the globe, but it does not encompass or cover contiguous geographic space. The movements of capital cross national borders, but they jump point to point, …” (pag 379). Hierbij worden staatsgrenzen simpelweg genegeerd. Het kapitaal heeft Afrika dus helemaal niet verlaten het springt enkel over ‘l’Afrique inutile’
[i]. Zo zijn grote stukken van het continent uitgesloten van ‘the global economy’. In plaats van een ‘global integration and participation’ die de staat wil, komt er een ‘global exclusion’. Sociale investeringen als gevolg van een bloeiende economie zijn dus niet aan de orde.
De staat heeft het sowieso al moeilijk om zijn legitimiteit te bewijzen en beschikt dikwijls niet over de nodige autoriteit om de investeringen te kaderen. De kracht en macht van de staat verzwakt en een nieuwe soort van ‘governance’ verschijnt op het toneel. Deze wordt deels door de oliemaatschappijen, deels door de civiele maatschappij opgenomen. Een sterke fragmentatie van de macht over verschillende, al dan niet geografische, gebieden, is hier het uitvloeisel van. Ferguson spreekt dan ook van een politiek-economisch model ‘that combine[s] mineral wealth with political intractability’. Dit politiek-economische model wordt maar al te graag in de hand gewerkt door olieontginnende bedrijven die op deze manier hun invloed in de regio behouden en hun activiteiten ongestoord kunen verderzetten zonder dat ze moeten inboeten aan het ontlopen van de belastingen en de regels.
Over de rol van beveiligingsmilities wil Ferguson ook heel wat kwijt. Bij de ontginning van grondstoffen waar enige vorm van een ‘moderne’ staat ontbreekt, is een speciale rol weggelegd voor private legers, die dikwijls lokaal gerekruteerd worden, om de olie-installaties te beschermen. Dat deze privélegers heel wat verschillende vormen kunnen aannemen wordt duidelijk bij mijn vergelijking van de tekst van Ferguson en het ganse gebeuren in de Niger-Delta context. Hierbij komt echter dat de overige lokale bevolking overbodig raakt en uitgesloten wordt. Deze proberen dan op een andere manier bij het ganse gebeuren betrokken te raken, ook dat wordt duidelijk in mijn commentaar op de Niger Delta.

Over Irak wil Ferguson het volgende kwijt: "One wonders, for instance, what sorts of mechanisms of government will emerge in the new Iraq. Will we see the emergence of a strong centralized state, legitimated through programs of national "development"? Or might Iraq instead be developed (if we care to use the term) along the lines of what we might call the "Angolan model"-wherein oil fields are secured, enclaved, and "globally" networked while the rest may be left to an endemic disorder or warfare that can conveniently be blamed on ancient primordial hatreds, irresponsible and corrupt political leaders, and so on, all loosely managed by networks of humanitarian NGO's." Net zoals in Angola is het voor oliemaatschappijen in Irak mogelijk om de productie verder te zetten in een land dat zich in een toestand van chaos en/of oorlog bevindt. Een wisselwerking tussen ‘order and disorder’ is ook hier aan de orde.

Wat met Nigeria?

In deze commentaar wil ik een vergelijking maken tussen wat Ferguson het ‘Angolan model’ noemt en de situatie in de Niger Delta. In een tweede commentaar schets ik een mogelijk scenario voor (Zuid) Irak. Op het eerste gezicht zijn er heel wat gelijkenissen tussen het ‘Angolan model’ en de Niger Delta. Ten eerste raast ook hier de olie industrie, in een gedestabiliseerde regio, door. De erbarmelijke toestanden van de lokale bevolking bevestigen de stelling van Ferguson dat het kapitaal in de Niger Delta springt van plaats naar plaats zonder hierbij de staat en/of de maatschappij te raken. Er is bijgevolg duidelijk sprake van een ‘global exclusion’ voor de lokale bevolking in de Niger Delta. Hierbij komt dat ook het belang van de private milities die de oliemaatschappijen in de Niger Delta moeten beschermen duidelijk aanwezig zijn. Ten gevolge van de bovenstaande kernlijnen ontstaan dus nieuwe vormen van ‘order and disorder’ in de Niger Delta zoals die ook in heel wat andere gebieden op deze wereld voorkomen. Tot hiertoe is het ‘Angolan model’ duidelijk toepasbaar op de regio. Toch vallen enkele verschillen op met onze basistekst van International Crisis Group en het artikel van Ferguson.

In Nigeria haalt de staat (een beetje) opbrengsten uit de olie ontginning die plaatsvindt op hun grondgebied. Een deel hiervan wordt dan ook (schijnbaar) herverdeeld onder de regio’s waar de ontginning plaatsvindt. Ook de oliemaatschappijen doen (schijnbaar) hun duit in het zakje en investeren in projecten die de ‘ontwikkeling’ in de Niger Delta ten goede komen. Echter, door corruptie en favoritisme verdwijnt heel wat geld en komt het de lokale bevolking niet ten goede. Al te dikwijls werden loze beloften gedaan. Daar waar het geld wel ten goede kwam van de bevolking resulteerde dit al te dikwijls in ‘witte olifanten’: een veelgenoemd voorbeeld hiervan zijn de lege en onuitgeruste ziekenhuizen en scholen. De blijvende armoede en uitsluiting leiden na verloop van tijd tot gewapend verzet bij de lokale bevolking. Door middel van ‘oil bunkering’ slaagden de rebellengroeperingen erin om financiële middelen te bemachtigen en zichzelf te bewapenen. Gewelddadige en brutale acties werden al vlug de enige mogelijkheid om gehoord te worden door de internationale oliemaatschappijen. De ontvoeringen van buitenlandse werknemers zorgden er dan voor dat Nigeria ook op internationaal niveau in de spotlights kwam te staan. Een extra complex gegeven is dat deze verschillende rebellengroeperingen, vaak gekenmerkt door etnische scheidingslijnen, gekenmerkt worden door verscheurde belangen. De fragmentatie van het verzet werd zeker en vast door de bedrijven en deels door de regering in de hand gewerkt. Bepaalde gemeenschappen werden bevoordeeld (cf. host communities in de basistekst) door middel van investeringen voor het algemeen welzijn, andere werden bewapend en betaald door de oliemaatschappijen om de installaties veilig te stellen en nog anderen worden compleet genegeerd. Het zijn vooral deze genegeerde groepen die als enige mogelijkheid hebben de bedrijven met geweld te treffen om ook hun eisen kracht bij te brengen.
Heeft de staat dan eigenlijk wel een homogeniserende rol in dit conflictgebied? Er zijn heel wat regeringstroepen en lokale bestuurders aanwezig in de regio maar of deze de overheid in Lagos representeren is nog de vraag. De regeringstroepen worden betaald door de oliemaatschappijen om, zoals sommige rebellengroepen, de installaties veilig te stellen. De politie, het nationale leger werkt voor de maatschappijen en niet meer voor het volk. De lokale bestuurders aangesteld vanuit Lagos worden omgekocht en gefavoriseerd. Neem hierbij traditionele machthebbers en NGO’s die ook hun deel van de koek opeisen en je krijgt een gefragmenteerd machtslandschap. Iedereen strijdt tegen iedereen, MEND[ii] is dan wel een koepelorganisatie die de vele rebellengroepen samenbrengt, maar ook hier vormen fragiele relaties de grondslag van de organisatie. Ik kan enkel vaststellen dat Ferguson gelijk heeft, ‘het kapitaal’ zorgt er als het ware voor dat de staat en zijn homogeniserende intentie helemaal verdrongen wordt.
Toch lijkt het mij dat de situatie zodanig aan het escaleren is dat de productiemethode volgens de ‘secured enclaves’ niet langer volgehouden kan worden. De productiecapaciteit van de maatschappijen draait al een tijdje niet meer op volle toeren, de lokale bevolking en/of de civiele maatschappij zijn erin geslaagd om enig verzet te bieden tegen de perverse praktijken van het ‘Angolan model’. Woordvoerders van MEND tonen ook aan dat ze hierbij tot het uiterste willen gaan. De erbarmelijke en levensbedreigende situatie in de regio zelf en de internationale aandacht voor het conflict (wegens de ontvoeringen en aanslagen) tonen aan dat verandering een noodzaak is. Er moet ingegrepen worden, maar op welke manier is nog de vraag. Volgens de basistekst is een politieke ingreep voor de hand liggend, want een militaire ingreep zal desastreus zijn voor de oliebevoorrading van het westen en de lokale bevolking. Maar wie kan en wil de stap zetten? De internationale gemeenschap kijkt voorlopig toe want zij hebben hun olie nodig, de Nigeriaanse staat beschikt volgens mij niet over de nodige middelen en legitimiteit om de situatie te veranderen. Hoelang nog voor het ‘Angolan model’ vastgeraakt in zijn eigen weefsel en barst?

En wat met Irak?

Dat het land nog steeds in een situatie van politieke instabiliteit verkeert lijkt mij duidelijk. De belangen van lokale, nationale en internationale actoren zijn ook hier complex verweven. Ferguson toonde aan dat PMC (Private Military Companies) er in slagen om de oliemaatschappijen tot nu toe behoorlijk te vrijwaren. Het ‘Angolan model’ werkt. Maar ook hier kan de vraag gesteld worden of dit nog lang zal duren. Met een heel andere voorgeschiedenis dan de Niger Delta zijn er toch heel wat gelijkenissen tussen beide regio’s vast te stellen. De bevolking van (Zuid) Irak is en zal weggehouden worden van de opbrengsten van de lucratieve olie exploitatie. Stel dat ook hier de enige mogelijkheid tot inspraak gewapend verzet is. De kans dat (Zuid)Irak in een gelijkaardige situatie als Nigeria, meer specifiek de Niger Delta, terecht komt lijkt mij logisch.

Wordt (Zuid) Irak de volgende Niger Delta?

[i] William Reno (1999) herinnert ons dat er twee verschillende Afrika’s zijn: ‘l’Afrique utile’ en ‘l’Afrique inutile’. Deze twee termen komen uit de Franse koloniale tijd. Hierbij worden de eerste beveiligde enclaves terwijl de tweede als nutteloos beschouwd worden en gewoon aan hun lot overgelaten worden.
[ii] Movement for the Emancipation of the Niger Delta

vrijdag 9 november 2007

Olie en het verdelingsvraagstuk

Comment op artikel: “Olie en het verdelingsvraagstuk”.
(het artikel kan worden teruggevonden op:
http://www.nbiz.nl/publications/2005/20050906_ciep_art_vanderlinde.pdf )

In 2005 schreef prof. Coby van der Linde over de problemen die olie met zich mee brengen. Een belangrijke probleem, het verdelingsvraagstuk, stelde ze centraal. Om dit te illustreren gebruikte ze de casus van Irak. Het land kan grofweg ingedeeld worden in 3 gebieden:

- het noorden met Mosoel als grootste stad, een gebied vnl. bewoond door Koerden.
- Midden-Irak met Bagdad als grootste stad, een gebied vnl. bewoond door Soennieten.
- het zuiden met Basra als grootste stad, een gebied vnl. bewoond door Sjiieten.


Tot de Amerikaanse overwinning in Irak hadden de Soennieten alle controle over deze olievelden. De toenmalige president Saddam Hussein had hen deze controle (en dus macht) gegeven terwijl de grootste producenten van olie, het noorden en zuiden van het land waren. En veel minder olie-inkomsten kregen.
[2] Een rapport van HRW* bevestigt dat " The marshland region is also the site of some of the richest oil deposits in the country. Iraq's proven oil reserves, estimated at 112 billion barrels, are second only to those of Saudi Arabia, and its major reserves are in the southern region. Of those located in the marshlands, the largest are the Majnun fields with reserves of 10-30 billion barrels, and West Qurna with reserves of 15 billion barrels".


Na de eliminatie van het regime werd een nieuw evenwicht gezocht tijdens de vorming van de nieuwe grondwet. Sjiieten en Koerden hoopten een gelijkmatigere verdeling van de olie-inkomsten te verkrijgen, Soennieten zagen dit machtsverlies echter minder zitten. Het gevolg van deze padstelling was en is politieke strijd zowel op internationaal niveau (welke bedrijven mogen de olie exploiteren) als op binnenlands niveau (tussen de drie bevolkingsgroepen).

De auteur stelt ook de problemen die internationale bedrijven (oliemaatschappijen) ondervinden aan de kaak, waar een dergelijk verdelingsvraagstuk aanwezig is. Ze zitten gevangen tussen de regering, die hen toelating gaf om over te gaan tot olie-exploitatie én de lokale bevolking die de oliemaatschappij als stroman ziet van de regering, lees: de bestaande verdeling van inkomsten. De legitimiteit van de regering komt in het gedrang omdat deze de verdelingsvraagstukken niet kan oplossen. De oliemaatschappijen kunnen hun eigen legitimiteit ook gemakkelijk snel verliezen. Om dit te vermijden, startten ze bepaalde initiatieven. Prof. Van der Linde verwijst expliciet naar Nigeria maar gaan niet dieper hierop in. Daar ontwikkelden de oliemaatschappijen (bv. Shell) gemeenschapsprojecten. (met alle problemen van dien: corruptie, vriendjespolitiek die terugleiden tot politieke onlusten). De basistekst van de International Crisis Group behandelt deze problematiek uitvoerig.

Olieconsumerende landen houden vaak (semi) dictators in het zadel omdat deze de eenheid in het land behouden en dus de energietoelevering garandeert. Zo’n landen schuwen de opkomst van verdelingsvraagstukken.

Na deze korte bespreking van het artikel van prof. Van der Linden in Energie Nederland, ga ik over tot een comparatieve analyse van de situatie in de Niger Delta en in zuiden-Irak. En dit teneinde een begin van antwoord te formuleren op een basisvraag van de opdracht.

Vergelijkingspunten tussen Irak en Nigeria.

a. Gevoel van deprivatie.

In de basistekst staat letterlijk: “ (Nigerian) militants … share an increasingly common goal: resource control for a region [Niger Delta] whose residents perceive history to have deprived them of their fair share( van de olie-inkomsten)”. De bevolking uit de Niger Delta voelt zich even gedepriveerd van rechtmatige olie-inkomsten als de Koerden en Sjiieten in Irak. Irak is een land met veel potentie dat in de jaren ’70 economische vlak hoge toppen scheerde. 30 jaar later, blijft er weinig meer van over. De Sjiieten en Koerden wensen deze oude gloriën terug op te bouwen maar eisen hiervoor een redelijk deel van de winsten van de olieproductie. Net als de Nigeriaanse elite zien willen de Soennieten hiervan niet weten.

b. Diversiteit op etnisch-linguïstisch en religieus vlak troef.

Nigeria is net als Irak een land samengesteld uit diverse etnische groepen. In Nigeria zijn er ongeveer 250 etnische groepen ( de voornaamste zijn de: Hausa en Fulani 29% van de bevolking, Yoruba 21 %, Igbo (Ibo) 18%, Ijaw 10%, Kanuri 4% en Ibibio 3.5% en Tiv 2.5%). Daarnaast loopt er ook een religieuze scheidinglijn doorheen het land: 50 % is moslim, 40% christen en 10% lokale godsdiensten.
[3]

De militaire campagnes van Saddam Hussein tegen de Sjieten in de moerasgebieden van zuid-Irak (ook de Ma'dan genaamd) waren duidelijk etnisch getint. HRW * stelt echter dat olie één van de belangrijkste redenen was voor de repressie (genocide?) tegen deze Arabieren. Maar ook andere redenen (zie d).
Maar al te vaak zijn etniciteit en religie het legitimerende sausje voor een koele economische overweging.

c. Wijdverspreide corruptie.

In de basistekst staat dat corruptie één van de roots zijn van het conflict in de Niger Delta. Dit wordt bevestigd in de jaarlijkse index van Transparency International waar Nigeria op de 147ste plaats staat. De situatie in Irak is volgens deze barometer echter nog veel slechter: het land is het 3de meest corrupte ter wereld.
[4] Over de link tussen olie en corruptie wil ik graag verwijzen naar mijn eerste comment.

d. Milieuschade door politieke overwegingen.


In 'Restoring Eden' schreef prof. N. Middelton over de desastreuze gevolgen van het Iraakse regime voor de Mesopotanische moerasgebieden. Ten eerste zorgde de constructie van dammen (vanaf 1950) dat het debiet van de Tigris en Eufraat danig daalde dat stukken moeras verdwenen, wegens niet langer door water bevoorraadt. Ten tweede ging Saddam over tot massale drainage projecten begin 1991. Deze hadden een dubbel doel: als straf aan de 'Madan' die een rebellie tegen hem hadden opgezet na de (verloren) tweede Golfoorlog. De andere reden was een vergroting van het landbouwareaal (lees: het makkelijker maken van olie-exploitatie in de moerassen). De facto gevolg was dat UNEP in 2001 rapporteerde dat 90% van het moeras (en dus de thuis van deze Sjititische Moerasarabieren) verdwenen was. Het bijbelse Eden was vernietigd. In historisch perspectief is zo'n actie niet vreemd: in de Oudheid, strooiden de Romeinen zout over het verslagen Cartago opdat deze nooit meer zo sterk zou worden (onvruchtbare grond), zelfs de tactiek van de 'verschroeide aarde' is vrij gelijkaardig.

e. Het heft in eigen handen genomen.

Nadat de VS in 2003 Hussein van de macht verdreef, namen de Moerasarabieren het heft in eigen handen. Ze keerden massaal terug naar de gebieden waar ze hadden moeten vertrekken en braken dammen en dijken. De moerassen kregen terug zuurstof en zijn momenteel herstellende. Deze Madan, "hardened thieves and cut-throats" zoals Reuben Levy ze in 1924 noemde, proberen eens te meer terug te keren naar hun levenswijze die reeds een geschiedenis heeft van wel 5000 jaar.

In Nigeria heeft het MEND, samen met nog andere organisaties het heft in eigen handen genomen. Toen de regering niet wilde luisteren naar hun vreedzame eisen, werden wreedzamere tactieken (kidnapping, bomaanslagen) gebruikt. Verkiezingen als poging om de staat legitimiteit te verschaffen mislukte. De meest recente Nigeriaanse presidentsverkiezingen werden door Human Right Watch, frauduleus en vol met geweld betiteld.
[5] In zo'n situatie is het niet verwonderlijk dat 'terroristische' technieken worden toegepast...

Verschillende vergelijkingspunten heb ik nog niet aangehaald zoals:
- het belang van de olie voor de conflicten
- de geografische gelijkenissen (Irak: Tigris-Eufraat, Nigeria: Niger-Benue)
- recente militaire dictaturen die zijn verdwenen ( Irak: S. Hussein, Nigeria: Sani Abacha)
- de privatisering van het staatsmonopolie op geweld (Irak: Amerikaanse Blackwater-affaire, andere gewapende milities; Nigeria: MEND).
- ...


Ter illustratie: http://nl.youtube.com/watch?v=Ypyzr8-sUt0, een zeer mooie film over de Moerasarabieren in Zuid-Irak.


[2] zie: http://www.eia.doe.gov/emeu/security/esar/esar_bigpic.htm
[3] Gegevens terug te vinden op: https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/ni.html en grafisch op : http://www.lib.utexas.edu/maps/africa/nigeria_linguistic_1979.jpg
[4] Transparency International, the global coalition against corruption, CPI 2007 http://www.transparency.org/news_room/in_focus/2007/cpi2007/cpi_2007_table , website laatst geconsulteerd op 08/11/07.
[5] Human Right Watch, Nigeria: Presidential Election Marred by Fraud, Violence http://hrw.org/english/docs/2007/04/24/nigeri15763.htm , website laatst geconsulteerd op 7/11/07.



* HRW Backgrounder Paper, january 2003, The Iraqi government assault on the Marsh Arabs: http://www.hrw.org/backgrounder/mena/marsharabs1.htm .

woensdag 7 november 2007

Comment op het wetenschappelijk artikel: ‘Addressing the natural resource curse : an illustration from Nigeria.’



Een moerasgebied, olie en conflict, het is een combinatie die we in Nigeria aantreffen. Maar ook in andere landen…

Even herhalen wat de basistekst aanreikte: De roots van de oproer in de Niger Delta zijn: geweld, onderontwikkeling, milieuschade en de onmogelijkheid om een geloofwaardige staat te vestigen. Corruptie binnen de lokale administratie en mismanagement als overblijfsel van de militaire voorgangers, versterken de chaos.

Definiëring van de ‘resource curse’

Binnen het debat over de Nigeriaanse situatie had ik graag het concept ‘resource curse’ geïntroduceerd. Deze term uit de economische literatuur brengt een bepaalde hypothese naar voor nl. dat er een causaal verband bestaat tussen natuurlijke grondstoffen en lagere groeicijfers (in termen van BNP) binnen eenzelfde land. Dit verband kan op drie verschillende wijzen tot uiting komen. Ten eerste leiden natuurlijke grondstoffen tot rentes (=soort superwinsten), wat leidt tot ‘rent-seeking’ gedrag, wat negatieve politiek economische effecten (verspilling) en corruptie met zich meebrengt. Dit gedrag zou dus de lange termijngroei schaden. Dit effect wordt ook "de institutionele impact van natuurlijke grondstoffen" genoemd. Ten tweede zijn landen met natuurlijke grondstoffen onderhevig aan schommelingen,
voornamelijk wat betreft de prijzen van grondstoffen. Dit zou tevens een negatieve impact hebben op de groei. Ten laatste zijn zulke landen gevoeliger voor de ‘Hollandse Ziekte’, de tendens tot appreciatie van de lokale munt door positieve prijs shocks, wat leidt tot een contractie van de handelende sector (= een daling van de export, van zelf geproduceerde goederen). En omdat producerende sectoren superieur worden geacht tegenover bv. oliesectoren in termen van economische groei, wordt geconcludeerd dat bezit van natuurlijke grondstoffen een negatieve impact heeft op de lange termijn groei.

Toepassen op de Nigeriaanse situatie.

Nigeria is een grote olieproducent. Maar terwijl in 1970 het percentage van de bevolking onder de armoedegrens (1$/dag) nog 36% was, is dit in 2000, 70%. Het aantal armen steeg in deze periode met een factor 4. De inkomensongelijkheid vergrootte ook enorm. Is het land ook vervloekt door zijn olie? Zo ja, op welke wijze manifesteert het causaal verband zich?

De auteurs vonden dat de ‘Hollandse Ziekte’ als verklaring voor de Nigeriaanse economische prestaties niet voldeed. En dit om verschillende redenen: er werden geen duidelijke bewijzen geleverd dat relatieve olieprijswijzingen de handelssectoren benadeelden; de Nigeriaanse overheid had kunstmatig de officiële wisselkoers laten appreciëren opdat rentes zou worden gecreëerd in tijden van lagere olie-inkomsten. Kortom de ‘Ziekte’ bleek geen adequate verklaring voor Nigeria’s groeiprestaties.

Een andere uiting van de ‘resource curse’ bleek relevanter te zijn, nl. de verklaring van ‘verspilling’. Uit de auteurs hun berekeningen bleek dat sinds 1965, Nigeria een snelle accumulatie van fysiek kapitaal (6.7% per jaar gemiddeld) had opgebouwd. En dat olie hiervoor verantwoordelijk was, werd ontwaard bij het bekijken van de timing van die opbouw. Tussen 1973 en 1980, twee jaren van grote olieprijsshocks, steeg de voorraad kapitaal met 14 %. In deze periode stegen ook de publieke investeringen opvallend. Het aandeel van de overheid (via olie-inkomsten) in de totale kapitaalvoorraad vergrootte tussen de jaren ’60 en het einde van de tweede olieshock, substantieel. De overheidsuitgaven deden echter hetzelfde.

Een tweede soort evidentie voor verspilling werd gevonden wanneer werd gekeken naar het capaciteitsgebruik in de industrie (die vnl. door de staat werd gecontroleerd). In ’75 was dit nog 77%, tegen ’80 slechts 50% en sinds de jaren ’80 is dit niet meer geworden dan 35%. Concreet vertaald, betekende dit dat 2/3 van de overheidsinvesteringen in de industrie consistent werden verspild.

Het algemene beeld dat men hier verkrijgt is dat de Nigeriaanse overheid had over-geïnvesteerd in fysiek kapitaal en onder-geïnvesteerd in de industrie, met lage productiviteit tot gevolg. Kwantiteit werd blijkbaar belangrijker geacht dan kwaliteit.

De Nigeriaanse politiek werd reeds lang gedomineerd door de strijd over toegang tot olie-inkomsten. Diegenen die het pleit wonnen, gebruikten de olie-inkomsten om zijn achterban tevreden te stellen. Als vb. halen de auteurs de Biafran oorlog van de jaren ’60 aan, volgens hen een poging van het oosten van Nigeria (vnl. een Ibo regio) om controle te verwerven over oliereserves. Opeenvolgende militaire dictaturen hebben de olierijkdom geplunderd, met Generaal Abacha als de absolute koploper.
Dus men kan gerust stellen dat de olierijkdom het bedrijven van politiek in Nigeria op een fundamentele wijze heeft beïnvloedt. De auteurs stelden vast dat Nigeria zoals andere olie- of mineraalproducerende landen te lijden heeft onder een povere institutionele kwaliteit door deze grondstoffen. En deze institutionele zwakheid had bijgedragen tot een lagere lange termijn groei van 0,5% per jaar.

Aanbevelingen en advies.

Sala-i-Martin en Subramanian stellen dan ook een aantal aanbevelingen voor, zoals ook de International Crisis Group in de basistekst deed. De ‘natuur’ veranderen lukt niet, de olie is aanwezig en moet als een vaststaand feit worden aanzien. Wat wel kan (en moet) veranderd worden is de transparantie en verantwoordelijkheid in het managen van de olie-inkomsten (wat de ICG ook adviseert). Maar wie moet hiervoor instaan? Normaal gezien de staat, maar deze behandelt de olie-inkomsten als ‘mana dat uit de hemel komt gevallen’, met institutionele zwakheid tot gevolg en dus lagere groei. Voor de auteurs is de logische oplossing dan ook de creatie van een Nigeriaanse ‘non oil’ economie. Zo’n economie zou verkregen kunnen worden door te vermijden dat regeringsofficials rechtsreeks de olie-inkomsten kunnen beheren. Men zou deze inkomsten direct aan de Nigeriaanse burgers moeten kunnen geven, want zij zijn de legitieme eigenaars ervan.

Een voorname consequentie van de implementatie van dit voorstel zou zijn dat de Nigeriaanse overheid inkomsten verliest. En om de publieke uitgaven op niveau te kunnen houden, zullen ze nieuwe inkomsten moeten gaan genereren, waarschijnlijk via nieuwe belastingen op burgers en bedrijven. Sala-i-Martin & Subramanian concluderen echter dat het ‘moeilijker’ zou zijn om deze inkomsten verkeerd te managen dan diegenen uit rentes. De belastingsinkomsten zouden net de juiste 'incentives' geven voor goed beleid waardoor de kwaliteit van de Nigeriaanse instituties erop zou vooruitgaan.

De auteurs gaan daarna over tot een berekening van hoeveel elke Nigeriaan aan dollars zou krijgen bij een gelijke verdeling van de olie-inkomsten. Waarna ze de urgentie van de implementatie van hun voorstel benadrukken, omdat er recentelijk ook aardgas werd ontdekt. Ze vrezen dat aardgas de ‘vloek’ enkel maar kan versterken en langduriger maken.

Kritiek op deze aanbevelingen.

Voor beide auteurs lijkt de oplossing vrij simpel te zijn. Indien aan alle Nigerianen een even groot deel van de olie-inkomsten (rechtsreeks) wordt gegeven én wanneer een normaal belastingssysteem wordt ontwikkeld, zullen alle problemen van de baan zijn. Er wordt zelfs meer beloofd: versterking van de financiële instituties (omdat het olie-geld toch op een individuele rekening moet komen), versterking der democratische instellingen (want op basis van kieslijsten, de Nigerianen hun deel van de olie-inkomsten geven), donoren die spontaan de Nigeriaanse schulden weg schelden (nu het olie-geld efficiënter wordt beheert door een efficiëntere overheid) en dit binnen een kader waar machtsverschillen geen echt obstakel vormen.

Deze redeneringen lijken me toch wat te optimistisch (willen elites zomaar hun inkomsten verdelen?), en neo-liberaal (want ze erkennen overheidsfaling maar geen marktfaling).

Naar mijn mening is de ‘resource curse’ hypothese een goede ‘tool’ om naar de werkelijkheid te kijken, om vergelijkingen te maken tussen landen. De voorgestelde oplossing voor de Nigeriaanse problemen zijn echter onvoldoende. Wat is echter wel de juiste oplossing?

Gelijkenissen tussen basistekst en besproken artikel.

Beide teksten stellen transparantie voor als een manier om de corruptie aan te pakken. Ze bedoelen er echter twee verschillende zaken mee. De basistekst stelt dat ontwikkelingsinitiatieven transparanter moeten worden, dus hoeveel geld naar wie gaat en waarom. Het artikel stelt dat de overheid en de oliemaatschappijen duidelijk moeten aangeven hoe hun onderlinge transactie eruit ziet, opdat de Nigerianen elk krijgen wat ze toebehoren. Het artikel bedient de oliemaatschappijen echter een kleinere rol aan dan onze basistekst.


Een schitterend overzicht van de situatie in Nigeria: http://www.dailymotion.com/relevance/search/Nigeria/video/x3dnwx_le-dessous-des-cartes-nigeria-etat_politics, een aanrader.


Tim Lagrange