zondag 30 december 2007

De ecologische ramp van de Nigeriaanse olie-industrie

De voorbije maanden is op deze blog wat dieper ingegaan op de mechanismen van de groeiende Afrikaanse olieproductie, industrie en economie, en welke de (macro)economische, politieke en sociale gevolgen daarvan zijn. Voor deze laatste post in het teken van de opdracht had ik dan ook graag even kort stilgestaan bij de ecologische ramp die de groeiende olie-industrie op het Afrikaanse continent teweeg brengt, en welke de toekomstperspectieven hiervan zijn. Olie-exploitatie heeft catastrofale gevolgen voor de ‘gastgemeenschap’ en haar omgeving, olielekken en stortingen (zgn. oil-spills) hebben blijvende gevolgen voor de natuurlijke omgeving en bijgevolg ook voor de gezondheid van haar bewoners. De leefomgeving wordt bovendien nog verder aangetast door het affakkelen van het natuurlijk gas (gas flaring) dat een bijproduct is van de winning van ruwe olie.

De vervuiling door oliemultinationals is voor heel het continent moeilijk in cijfers te vatten, daarom zal ik mij hier beperken tot de gegevens die beschikbaar zijn voor de ecologische ramp in de Niger Delta. De Niger Delta beslaat een gebied van ca. 20.000 km² en herbergt ongeveer 7.000 km² van de 9.000 km² overblijvende mangrovewouden in Afrika; ongeveer 60% van alle West Afrikaanse vis zou zich in de rivieren en moerassen van de delta voortplanten.[1] Kortom de deltaregio is een van de belangrijkste ecosystemen van Afrika. Sinds 1958 wordt de delta geëxploiteerd met tot nu toe 606 installaties, waarvan er zich 360 on-shore bevinden. Een schatting van het WWF stelt dat sinds het aanvangen van de werken tot anderhalf miljoen ton olie in de delta is gestort. Ter vergelijking: dit is ongeveer 50 maal de vervuiling die de Exxon Valdez tanker in 1989 veroorzaakte, één van de grootste olierampen in de geschiedenis. De belangrijkste oorzaak van de vervuiling is naast sabotage door verschillende rebellengroepen de onaangepaste, zwaar verouderde installaties. De olievervuiling tast niet alleen de natuurlijke omgeving aan, maar bedreigt ook het inkomen van veel van de 20 miljoen inwoners van het Niger Deltagebied, de vervuiling tast immers het drinkwater, de landbouwproductie en het visbestand, waar hele bevolkingsgroepen van afhankelijk zijn, aan. Naast de constante olielekken en de regelmatige oil spills is het affakkelen van natuurlijk gas één van de belangrijkste oorzaken van vervuiling. De ‘eeuwige vlammen’ zijn niet alleen een verspilling van kostbare natuurlijke brandstof, maar reduceren de luchtkwaliteit plaatselijk tot een minimum. Bovendien zijn ze een belangrijke bron van CO2 in de atmosfeer, een schatting van de Wereldbank brengt de totale CO2 productie van het affakkelen in de Niger Delta op 35 miljoen ton per jaar.[2] Een recent onderzoek heeft vastgesteld dat 25 % van Nigeria’s bevolking een verhoogd risico op kanker loopt door de blootstelling aan toxische stoffen ten gevolge van olieproductie.[3]


Hoe wordt nu omgegaan met de ecologische ramp in de Niger Delta? Het ecologisch discours wordt momenteel gedomineerd door ‘de vervuiler betaalt’. De problematiek van Corporate Social Responsibility heb ik in een vorige post al besproken, en op ecologisch vlak lijkt het in het geval van Nigeria aan dezelfde ziektes te leiden. Aanpak van structurele vervuiling blijft een public relations project, al is er hier dankzij de hedendaagse media-aandacht voor milieuproblematiek een zekere vooruitgang op te merken.[4] Wat de periodieke olievervuiling betreft schuilt Shell (de belangrijkste olieproducent in Nigeria) zich achter het gewapend conflict en de sabotages voor de niet geruimde stortingen. Net zoals bij de ontwikkelingsprojecten van SPDC (zie post Social Corporate Responsibility) zijn er zelfs projecten gepubliceerd waar de vervuiling nog steeds aanwezig is.[5] Een ander voorbeeld van de lakse houding van de multinationale olie-industrie is Shell’s houding t.o.v. het affakkelen van gas. Sinds 2005 is de praktijk verboden, maar de oliereus verlegt steeds weer de deadline voor het afbouwen van gas flaring (momenteel 2011). Nigeria verbrandt het meeste natuurlijk gas ter wereld. Ook de overheidsinitiatieven zijn mager, en blijven veelal beperkt tot het opleggen van zware boetes voor oliestortingen.

De Niger Delta wordt geteisterd door een desastreuze ecologische ramp. CSR blijkt ontoereikend en presteert ondermaats bij de aanpak van de problemen. De grote media-aandacht voor ecologische kwesties heeft evenwel enig effect op het beleid van de multinationale oliebedrijven (cf. post CSR). Met het oog op de steeds groeiende olieproductie in Afrika gaat het continent echter een sombere toekomst tegemoet.



Bronnen

Brown, J. (26 october 2006). Niger Delta bears brunt after 50 years of oil spills. The Independent: http://news.independent.co.uk/world/africa/article1930130.ece

Eweje, G. (2006). Environmental Costs and Responsibilities Resulting from Oil Exploitation in Developing Countries: The Case of The Niger Delta of Nigeria. Journal of Business Ethics , 69, 27-56.

Miller, A. (26 februari 2006). Oil and Development in Africa. Harvard Political Review online: http://hprsite.squarespace.com/oil-and-development-in-africa/2006/2/26/oil-and-development-in-africa.html

Muanya, C. (11 december 2007). Crude oil pollution raises cancer risk among Nigerians. The Guardian: http://www.guardiannewsngr.com/news/article03//indexn2_html?pdate=111207&ptitle=Crude%20oil%20pollution%20raises%20cancer%20risk%20among%20Nigerians
Nwilo, P., & Badejo, O. (2005). Impacts and Management of Oil Spill Pollution alog the Nigerian Coastal Areas. International Federation of Surveyors: http://www.fig.net/pub/figpub/pub36/chapters/chapter_8.pdf

Zie ook Environmental Rights Action. Friends of the Earth, Nigeria: http://www.eraction.org/

[1] Brown, 2006.
[2] Eweje, 2006, p. 39.
[3] Muanya, 2007.
[4] Eweje, 2006, p. 52.
[5] Brown, 2006.

Yar'Adua Meets Bush at White House

Comment op videomateriaal

Youtube: http://www.youtube.com/watch?v=jIVzzccJyHE&feature=related
Volledige tekst: http://www.whitehouse.gov/news/releases/2007/12/20071213-1.html

De ontmoeting tussen Yar'Adua en Bush

Ik heb op Youtube het filmpje Yar’Adua meets Bush at White House bekeken. De ontmoeting vond plaats op 13 december 2007. Het initiatief voor de ontmoeting kwam van Abuja zelf. Het filmpje sluit aan bij de comment Nieuwe president van Nigeria Umaru Yar’Adua: brenger van good governance?, omdat Yar’Adua, gezien de twijfelachtige omstandigheden waarin de verkiezingen zich afspeelden, voor de grote taak staat zijn geloofwaardigheid en legitimiteit op te poetsen. De ontmoeting met Bush hoort thuis in deze context. Het sluit volgens mij ook aan bij de comment The scramble for Africa’s oil, hoewel er in het hele gesprek niets over olie gezegd wordt. Maar bij een ontmoeting tussen het Witte Huis en de president van Afrika’s belangrijkste oliestaat, kan de gedachte aan olie niet ver weg geweest zijn. Inderdaad, het gesprek ging ook over veiligheid en de link tussen Amerikaanse bijdragen tot veiligheid in Afrika en olie is snel gelegd.

Werken aan legitimiteit

Zoals reeds gezegd werd, is het Yar’Adua’s eerste taak te werken aan zijn geloofwaardigheid en legitimiteit. Een ontmoeting met Bush in het Witte Huis draagt daar natuurlijk mooi aan bij. Meteen nadat Yar’Adua tot winnaar van de presidentiële verkiezingen (21 april 2007) was uitgeroepen, werd vanuit Abuja dan ook een aanvraag tot een gesprek gedaan, in de hoop dat een dergelijke ‘hoge ontmoeting’ de twijfels en kritieken omtrent de twijfelachtige omstandigheden van de verkiezingen zou wegnemen. Maar omdat de nieuwe president van Nigeria nog niet officieel ingewijd was (een gebeurtenis die plaatsvond op 29 mei 2007), ving de aanvraag bot: ‘The White House does not have a tradition of granting formal state audience to president-elects and this is no exception’, luidde het antwoord van het Witte Huis.

Aanvankelijk zou de reactie van het Witte Huis echter meteen positief zijn geweest en werd vanuit Abuja een lobbygroep ingehuurd om de nieuwe Nigeriaanse president in contact te brengen met invloedrijke en machtige leiders in de VS. Maar internationale en lokale kritiek op de manier waarop de verkiezingen in Nigeria verlopen waren, dwongen het Witte Huis alle ontmoetingen af te zeggen tot na de officiële inauguratie.

Het gesprek tussen Yar’Adua en Bush, dat plaats vond op 13 december 2007, klonk erg positief. Ze zijn dikke vrienden en hebben samen een heleboel onderwerpen besproken. Bush zei onder de indruk te zijn van Yar’Adua’s ‘commitment to reform, your adherence to the concept of rule of law, and your belief in transparency’. Verder kwamen onderwerpen als onderwijs, gezondheid (HIV/AIDS en malaria) aan bod, en Bush zou het United States Congress voorleggen de steun aan PEPFAR te verdubbelen. Yar’Adua zelf vermeldde het belang van democratie, the rule of law, geloofwaardige electorale processen, rechtvaardigheid, gelijkheid, transparantie, aansprakelijkheid en de ontwikkeling van een vrije markteconomie. Hij bezit zeker de hedendaagse technocratische woordenschat van good governance.

AFRICOM, veiligheid en olie
Ook het onderwerp veiligheid kwam aan bod. Zowel de veiligheid in Nigeria, de Niger Delta, de Golf van Guinée als vrede en veiligheid op het Afrikaanse continent werden besproken. In de media bestond er aanvankelijk onduidelijkheid over wat er precies gezegd was over militaire samenwerking tussen de twee landen. Yar’Adua verduidelijkte nadien dat het niet ging over het vestigen van een militaire basis van de VS in Nigeria, maar wel om een partnerschap met AFRICOM (United States Africa Command). Dat omvat ondersteuning, wapens, uitrusting en logistieke steun van de VS om een stand-by troepenmacht op te bouwen, waaraan wordt bijgedragen door de Afrikaanse landen. De VS zoeken nog een Afrikaans hoofdkwartier voor AFRICOM, dat momenteel opereert vanuit Stuttgart. AFRICOM’s bedoeling is (volgens de VS) de Afrikaanse landen bij te staan in de strijd tegen terrorisme, natuurrampen en andere factoren die hun stabiliteit zouden kunnen aantasten. Maar verschillende landen, waaronder Libië en Zuid-Afrika, hebben hierover hun bezorgdheid geuit. Ze dreigen met sancties tegenover de Afrikaanse landen die een militaire VS basis op hun grondgebied toestaan. De uitbouw van de troepenmacht zou in de eerste plaats leiden tot een toename van de invloed van de VS en tot de opening van een ‘global war on terror’ op het Afrikaanse continent. In het geval van Nigeria komt daar natuurlijk ook het grondstoffenbelang bij kijken. De VS zouden er inderdaad alle belang bij hebben de regio van de Golf van Guinea en de Niger Delta in het bijzonder te beveiligen, om zo de olie-exploitatie, die nu bedreigd wordt door milities als de MEND, te verzekeren.

vrijdag 28 december 2007

The Scramble For Africa’s Oil. Wat zijn de consequenties van de Chinese grondstoffenbelangen en -politiek in Afrika?

Comment op basis van een videofragment: China vs. U.S. The Battle for Oil, a film by J.-C. Klotz

In een vorige post was reeds kort gewezen op de groeiende Chinese grondstoffenbelangen op het Afrikaanse continent. Gezien de grote impact die de Chinese grondstoffenpolitiek heeft of kan hebben is het gepast even stil te staan bij de zgn. New Scramble for Africa. Zowel de VS (zie post ‘Bush lonkt opnieuw naar het zwarte continent’) als China hebben de ogen gericht op Afrika als (fossiele) energieleverancier. Het continent heeft immers niet alleen de minst ontgonnen oliereserves ter wereld, het is ook de enige regio waar nu ook nog nieuwe bronnen worden aangeboord. De snelgroeiende Chinese economie kampt met een acuut energietekort en wordt steeds meer afhankelijk van import van fossiele brandstoffen. Als antwoord hierop werkt de Chinese overheid aan wat misschien best een koortsachtige zoektocht naar nieuw oliecontracten kan genoemd worden. In het kader hiervan maakte president Hu Jintao in april 2006 persoonlijk een rondreis in Afrika die dan ook bekend staat als de ‘Chinese oliesafari’, waarbij onder meer een 110.000 vaten per dag contract werd afgesloten met Nigeria, de grootste olieproducent van Afrika. De aanwezigheid van de Chinese nationale oliebedrijven is reeds aanzienlijk in Soedan, en groeit gestaag in de rest van olieproducerend en grondstoffenrijk Afrika.

Kunnen we nu spreken over een Scramble for Africa’s Oil? Er zijn inderdaad tegenstrijdige belangen, en een toegenomen aanwezigheid van zowel de VS als China, de twee grootste energieverbruikers ter wereld, in Afrika. Beide partijen zetten alles in om hun (toekomstige) grondstoffenbelangen veilig te stellen. De Chinese handel met het Afrikaans continent (algemeen) groeide in de jaren 1990 alleen al met 700%, en in 2004 telde China voor $900 miljoen van de $15 miljard FDI in Afrika. China is nu de derde belangrijkste handelspartner geworden van Afrika.[1] Aan de kant van de VS werkt men aan een andere strategie om de greep op Afrika te versterken. (zie post ‘Bush lonkt opnieuw naar het zwarte continent’) Africom (African Military Command) zou volledig operationeel moeten zijn tegen midden 2008.[2]

De Chinese Strategie en haar consequenties voor het Afrikaanse continent

De Chinese strategie om grondstoffencontracten in de wacht te slepen is vrij eenvoudig en to the point, en wordt door China zelf het ‘win-win model’ genoemd: aid for oil. In ruil voor exploitatiecontracten biedt de Chinese overheid de Afrikaanse staten een totaalpakket van infrastructuurprojecten (gaande van wegennet over scholen en ziekenhuizen tot glasvezelnetwerken), competitieve leningen, investeringen, handelsakkoorden en zelfs wapenleveringen. Deze voordelen zijn bovendien extra competitief (t.o.v. leningen en ontwikkelingsprojecten van multilaterale organisaties zoals de Wereldbank) vanwege de Chinese garantie van non-interference in de nationale politiek van de betrokken landen. China houdt zaken en politiek volstrekt gescheiden en houdt muurvast aan het soevereiniteitsprincipe. Het is dan ook een vaste handelspartner van internationale Paria-regimes als die van Iran, Soedan en Zimbabwe.
Wat de casus Nigeria betreft heeft Hu Jintao op zijn ‘oliesafarie’ in 2006 een contract voor 100.000 vaten per dag in de wacht gesleept. De olie zal komen van twee boorinstallaties in de Nigerdelta en twee off-shore platformen. In ruil daarvoor investeert China voor 4 miljard US dollar in olie en andere infrastructuur. Dit jaar nog lanceerde China zelfs een communicatiesatelliet voor het Afrikaanse land.

Wat zijn nu de consequenties van de Chinese oliebelangen in Afrika? Het spreekt voor zich dat de Chinese strategie zeer overheidsgericht is. Wanneer we dit dan in verband brengen met de desastreuze olie-economieën die hieronder besproken zijn en de onconditionele financiële steun in ruil voor de exploitatiemogelijkheden kunnen we ons terecht vragen beginnen stellen naar het gebruik van die fondsen. Weinig daarvan bereikt de bevolking in de vorm van succesvolle ontwikkelingsprojecten. Bovendien worden langs deze weg regimes gesteund die grove mensenrechtenschendingen op hun naam hebben staan. Een extreem voorbeeld hiervan zijn de wapenleveringen aan de overheden van onder meer Soedan en Zimbabwe.
Aan de Chinese houding t.o.v. Soedan kleeft nog een belangrijke complicatie. Samen met Iran is het de belangrijkste olieleverancier aan China. Om haar oliebelangen veilig te stellen werkt China, naast de bovengenoemde wapenleveringen, in de VN Veiligheidsraad actief sancties tegen door de gesprekken te vertragen, de taal te verzachten, en zelfs openlijk te dreigen met een veto. Kortom, de Chinese initiatieven in Afrika zijn geenszins bezwaard met mensenrechtenbekommernissen.
Dit niet tegenstaande moet vermeld worden dat de Chinese investeringen in het continent sinds de jaren negentig een zekere economische groei hebben teweeg gebracht. Een andere positieve noot die kan gemaakt worden is het succes van sommige door China betaalde infrastructuurwerken.
De vraag die we ons daarbij moeten stellen is uiteraard of de economische voordelen van de Chinese all-in investeringen opwegen tegen de gevaren die uitgaan van de non-interference politiek en de onconditionele steun aan bovengenoemde regimes? De Chinese economie heeft een jaarlijks groeicijfer van 8%, en zou op die manier tegen 2030 (volgens de filmmakers) de energiebehoefte van de VS kunnen overschreden hebben. Stevenen we af op een echte confrontatie van grondstoffenbelangen, en wordt Afrika daarvan het toneel?

Bronnen

Film: J.-C. Klotz, China vs. U.S. The Battle for Oil (2007)

China and Nigeria agree oil deal. (26 april 2006). BBC News: http://news.bbc.co.uk/2/hi/business/4946708.stm

Pan, E. (18 januari 2006). Q&A: China, Africa, and Oil. The New York Times: http://www.nytimes.com/cfr/international/slot2_011806.html

Servant, J.-C. (25 mei 2005). China op jacht naar de Afrikaanse markt. Globalinfo: http://www.globalinfo.nl/content/view/609/41/

Thompson, C. (14 juni 2007). The Scramble for Africa's Oil. The New Statesman: http://www.newstatesman.com/200706180024

Afbeelding: Hu Jintao en Olusegun Obasanjo op de website van Radio France International: http://www.rfi.fr/actufr/articles/076/article_43353.asp

[1] Pan, 2006.
[2] Thompson, 2007.







Worse Than Iraq?

Worse Than Iraq? – Nigeria’s president and onetime hope for a stable future is leading his country toward implosion – and possible U.S. military intervention

Jeffrey Tayler – Atlantic Monthly, April 2006 (http://www.theatlantic.com/doc/200604/nigeria)




Al-Qaida graffiti adorns a wall in Kano, a northern Nigerian city which witnessed an uprising by the self-styled Nigerian Taliban. Photograph: AP




Korte bespreking van het artikel

Dit artikel sluit aan bij de artikels die Wouter reeds besprak (zie ‘Bush lonkt opnieuw naar het zwarte continent’). Ook hier wordt erop gewezen dat Nigeria wel eens de (militaire) aandacht van de VS zou kunnen trekken, omdat de onstabiliteit waar het land verkeert de olie-exploitatie, waarvan een groot deel voor de VS bestemd is, in gevaar zou kunnen brengen.

Nigeria is de vijfde grootste olieleverancier van de VS. Specialisten voorspellen dat de Golf van Guinea binnen 10 jaar zal instaan voor een kwart van Amerika’s voorziening in ruwe olie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de administratie van Bush Nigeria sinds 11 september 2001 beschouwt als een alternatief voor de petrostaten in het Midden-Oosten. De Afrikaanse olie werd een ‘strategic national intrest’, wat betekent dat de VS militaire kracht zal gebruiken wanneer deze olie bedreigd wordt.

In het artikel wordt kort een aantal van Nigeria’s problemen opgesomd die zouden kunnen leiden tot verhoogde VS-aandacht. Ten eerste is het land een pure koloniale constructie, zonder enige interne samenhang. Het werd door de Britten opgedeeld volgens etnische en religieuze lijnen, wat een noord-zuid dichotomie veroorzaakte. Er is het moslimnoorden, droog en arm, maar met de helft van het bevolkingsaantal, en het christelijke zuiden, vruchtbaar en rijk aan olie, wier grootste etnische groepen, de Yoruba en de Igbo, samen slechts 39% van de bevolking uitmaken. Het noorden oefende lang controle uit over het leger, en daarmee ook over het zuiden. Ook de democratie bevoordeelt veelal het noorden, dat, verenigd door islam, als één blok stemt en daardoor vaak de verkiezingsuitslagen bepaalt. Verder is er de corruptie, de belangrijkste oorzaak van het feit dat de vele petrodollars de bevolking zelf niet ten goede komen.

De auteur eindigt met gelijkenissen te geven tussen Nigeria en Saoudi Arabië: Beide landen kennen corruptie, olierijkdom, een groeiende moslimbevolking én zijn van groot belang voor de VS als energieleveranciers.

Verhoogde aandacht van de VS in het Tsjaadmeer-bassin

Het artikel focust enkel op Nigeria. Maar Nigeria is niet het enige Afrikaanse land dat sinds 11 september 2001 vanuit de VS nauw in het oog wordt gehouden. Dat is ook meer algemeen het geval met de hele regio van het Tsjaadmeer-bassin (Lake Chad Basin), die gedeeld wordt door vijf landen: Kameroen, Tsjaad, Nigeria, Niger, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Sudan. Vóór 11 september lag de regio voor internationale beleidmakers volledig in de periferie. Twee zaken hebben daar sindsdien verandering in gebracht. De aanleg van de Tsjaad-Kameroen oliepijplijn (een project gesponsord door de Wereldbank en voltooid in 2003) en de ‘War on Terror’ van de VS hebben het Tsjaadmeer-bassin van de periferie naar het centrum van globale geostrategische belangen verplaatst.

Een eerste oorzaak van de gestegen aandacht is de groeiende vraag naar olie in de VS, de kwetsbaarheid van eerdere olieleveranciers en het verschijnen van nieuwe oliestaten in het Tsjaadmeer-bassin. In de zoektocht naar alternatieve bronnen van olievoorziening viel het Amerikaanse oog op Afrika. Het Tsjaadmeer-bassin is één van de drie grote oliebassins in Afrika (de andere twee zijn de Golf van Guinea en West-Afrika) en strekt zich uit doorheen de vijf landen. De enorme olievoorraad die er aanwezig is, zou een oplossing kunnen zijn voor de oliecrisis van de VS. De recente aanbouw van de Tsjaad-Kameroen Oliepijplijn versterkt het economische belang van de regio.

Het is dan ook vanuit dit economisch belang dat het bassin een geopolitiek front is gaan vormen in de ‘War on Terror’. Maar is er reden tot ongerustheid in het kader van terrorisme? De VS beschouwen de regio als een domein dat onder toenemende invloed staat van Al-Qaeda en andere terroristische netwerken, omdat het om arme en slecht bestuurde moslimgebieden gaat. In het kader van het Pan-Sahel Initiative ontvingen Tsjaad, Niger, Mauritanië en Mali reeds militaire training en uitrusting, vooral voor anti-terroristische eenheden. Hiervoor werken de VS samen met de lokale overheden, wat misbruik vanwege de elites (zij gebruiken de lokaal getrainde troepen bijvoorbeeld voor eigen doeleinden) en groeiende ongelijkheid teweeg brengt. In Tsjaad bijvoorbeeld kan president Idriss Déby, ondanks schendingen van de mensenrechten begaan door zijn regime, er vrij zeker van zijn dat hij aan de macht zal blijven, zolang de VS geïnteresseerd zijn in de Tsjadische olie.

Verder ontstaat er in het Tsjaadmeer-bassin een herleving van de islamitische identiteit. Het proces van het creëren van een nieuwe moslimidentiteit in de regio wordt precies gecompliceerd en versneld door de economische en strategische ambities van de VS, omdat deze ambities botsen met die van Arabische islamitische activisten. Aspecten van deze nieuwe identiteit zijn een groeiend anti-Amerikanisme, een toenemend aantal moslimactivisten en een versterking van de religieuze praktijken. Dit alles leidt tot een meer publieke islam (vooral in de steden wordt meer tijd en ruimte besteed aan islam) en een meer radicale islam, met andere woorden: precies het tegenovergestelde van wat de VS willen.[1]

Dezelfde mix in Nigeria?

Nigeria’s belang als olieleverancier kwam in deze blog reeds uitgebreid aan bod. De laatste decennia bestaat er echter ook veel geweld tussen moslims en christenen in Nigeria. Duizenden werden gedood in de recente jaren van religieus geweld, waarbij moslims noordelijke christelijke enclaves aanvallen en christenen moslims in het zuiden vermoorden. De terugkeer naar de democratie in 1999 heeft ertoe geleid dat populistische politici erin slagen zich te laten verkiezen op basis van de belofte van de uitbreiding van het islamitisch recht. Voor een groot deel van de moslimbevolking staan de shari’a (recent ingevoerd in 12 van de 36 staten) en de democratie in nauw verband. In het zuiden maken dan weer snel groeiende christelijke fundamentalistische sekten hun opmars, die onderling competitie voeren door middel van proselitisme onder de moslims.

Het democratisch bestel slaagt er soms in oplossingen te bieden voor de religieuze conflicten. Dat was bijvoorbeeld het geval voor de staat Kaduna (in de noordelijke helft van Nigeria), waar christelijke minderheden de garantie kregen dat de shari’a niet op hen zou worden toegepast.[2]
Kan de aanwezigheid van een fragiele democratie een eventuele VS-interventie in Nigeria tegenhouden? Of zal het economische gewicht van het zwarte goud doorwegen, indien de bedreiging van de olie voor de VS onaanvaardbaar wordt?

[1] G.L. Taguem Fah (2007, januari), The War On Terror, the Chad-Cameroon Pipeline, and the New Identity of the Lake Chad Basin, Journal of Contemporary African Studies 25, 1, pp. 101-117.
[2] D. Kew (2007, november), Why Nigeria Matters, First Things: A Monthly Journal of Religion, Culture and Public Life; C. McGreal (2007, 3 mei), Nigeria: Christians live in dread as new, local Taliban rises in the north, The Guardian(http://www.guardian.co.uk/international/story/0,,2070908,00.html).

Shell over Shell in Nigeria...


INLEIDING
In deze laatste commentaar neem ik het filmpje ‘Shell in Nigeria’ als uitgangspunt. ‘Shell in Mayo: a new Nigeria?’ handelt echter over dezelfde problematiek maar in Ierland. Hierdoor wil ik eveneens een nuttige en relevante vergelijking maken om op die manier de voornaamste directe gevolgen van de olie- en gas ontginningsoperaties, meer specifiek in Nigeria en Ierland, bloot te leggen. Volgens mij vormen deze twee filmpjes een duidelijk beeld van hoe éénzelfde oliemaatschappij in totaal verschillende contexten tot min of meer dezelfde reacties of uitkomst kan leiden. In de filmpjes komen dan ook heel duidelijk gelijkaardige klachten en problemen aan bod. Het gaat hier zowel over ecologische, sociale als politieke problemen. In een tweede sectie leek het mij boeiend om te kijken of op de website van Shell Nigeria ook meldingen van dergelijke omstandigheden zijn. In de derde en laatste sectie sluit ik af met enkele bedenkingen.

SHELL IN NIGERIA=SHELL IN (MAYO) IERLAND!?
Beide filmpjes schetsen de gevolgen van de oliewinning. In ‘Shell in Nigeria’ wordt Shell samen met de Nigeriaanse staat als de grote verantwoordelijke voor alle problemen in de regio naar voor geschoven. In het filmpje wordt de vraag wie verantwoordelijk gesteld wordt, als onbelangrijk beschouwd, want de helft van de bevolking zal sowieso sterven. De negatieve gevolgen van de oliewinning in de Niger Delta zijn veelzijdig. Eerst en vooral zijn er heel wat gevolgen van ecologische aard. De voornaamste hierbij zijn ‘gas flaring’ en de grond- en watervervuiling die de vele ‘oil spills’ teweeg brengen. De leefomstandigheden van de mensen in de regio worden hierdoor danig beïnvloedt. Naast de verplichte verhuizingen om plaats te maken voor infrastructuur dient de lokale bevolking ook hiervoor soms noodgedwongen te verhuizen. Hierbij komt dat voor beide gevallen de beloofde compensatie dikwijls niet uitbetaald wordt.
Sommige van de socio-economische en politieke gevolgen die in de filmpjes aangekaart worden, kwamen al uitgebreid aan bod in andere commentaren op deze blog. Toch zet ik de meest voornaamste impacts nogmaals op een rijtje. Nigeria is het zesde ‘slechtste’ land in de wereld. Met een miljardenbusiness als die van de oliewinning had het anders gekund. 80 procent van het inkomen van de staat is afkomstig van oliewinning, maar slechts heel weinig komt, mede door corruptie, bij de plaatselijke bevolking terecht. Hierbij komt dat Shell, met een al dan niet verborgen samenwerking met de staat, de ganse regio controleert. Dit is mede mogelijk door het bezitten en bewapenen van de politiemachten. De situatie wordt complexer als je de etnische verscheidenheid in combinatie met de verdeel- en heers tactiek van de oliemaatschappijen (en de staat) in acht neemt (cf. o.a. basistekst). Uit het voorgaande blijkt dat de lokale bevolking dikwijls de dupe is van het wildkapitalisme (grote winstaccumulatie door middel van een beperkt aantal gerichte investeringen) van de oliebedrijven.
Wat het filmpje ‘Shell in Mayo: a new Nigeria?’ ons vertelt lijkt voor mij gelijkaardig. Aan de hand van beide filmpjes wordt duidelijk dat oliemaatschappijen over een ongelooflijke macht beschikken. In het filmpje wordt ook letterlijk verwezen naar de situatie in Roscourt (Ierland) en de Niger Delta. Net zoals Nigeria MOSOP heeft met Ken Saro Wiwa heeft Ierland de ‘Rouscourt five’. Ken Saro Wiwa werd na een oneerlijk proces opgehangen en de ‘Rouscourt five’ werden zonder aanklacht opgepakt omdat ze Shell hinderden in het uitvoeren van hun operaties. Het verzet gebeurde in Ierland minder gewelddadig dan in Nigeria, maar de oorzaken van het protest zijn wel dezelfde. In beide gevallen gaat het om verzet tegen het almachtige Shell, en in beide gevallen na heel veel protest van de ganse bevolking kan Shell zijn activiteiten verderzetten. De nadelen in het filmpje van ‘Shell in Mayo: a new Nigeria’ zijn gelijkaardig: de Ierse staat haalt geen voordelen uit het feit dat Shell gas zal ontginnen in Ierland, er wordt geen werkgelegenheid of infrastructuur gecreëerd die ten goede zal komen van de Ierse bevolking, enzovoort. Één van de grondslagen van het protest in Ierland is dan ook dat Shell de ganse Ierse democratie ondermijnt. Een betoginsplakkaat zegt: “we are Irish citizens, not Shell subjects!”. Ook Ken Saro Wiwa was niet tegen de olieontginningen, hij wilde enkel dat de opbrengst de lokale bevolking ten goede kwam. Maar alle goede bedoelingen ten spijt: Shell produceerde, al dan niet met enkele sluitingen, verder. Vooraleer over te gaan tot de volgende sectie wil ik er nog op wijzen dat ik er mij bewust van ben dat ik de rol van de staat bij dit ganse gebeuren niet genoeg benadruk.

SHELL OVER SHELL
Maar wat wil Shell zelf allemaal kwijt over deze aantijgingen? Ik kwam op het idee om op de website van Shell te surfen. Het is belangrijk te vermelden dat ik hierbij enkel de website van Shell Nigeria raadpleegde. Naast heel wat technische gegevens over het bedrijf, belandde ik uiteindelijk bij de onderdelen ‘Community Involvment’ and ‘Sustainable Development’: “Nigeria places great importance on making a difference in the environment in which people live and work, fostering and maintaining relationships with communities, taking care to be a good neighbor and contributing to sustainable development initiatives.” Als je doorklikt merk je dat Shell aan heel wat programma’s meewerkt en financiert. Bij de ‘community involvment’ zijn de vier grote thema’s: gezondheid; educatie; jeugdontwikkeling en sport; en tenslotte ook nog zakelijke ontwikkeling. Deze thema’s zijn telkens nauwkeurig uitgewerkt tot nauwkeurige geformuleerde doelstellingen. Wat de ‘sustainable development’ betreft, daar gaat het vooral over het beheer van grond en lokale culturen, overdracht van technologie en ecologische uitdagingen. Ook hier is elk onderteel uitvoerig beschreven.
Als je enkel de site van Shell Nigeria bekijkt ziet het er allemaal behoorlijk goed uit en is er geen vuiltje aan de lucht. Vooral na het lezen van de volgende zin: “With a presence dating back 60 years, Shell Companies in Nigeria have contributed to the economic development of the most populous African country.”

CONCLUSIES
Desondanks de vele ecologische, politieke en socio- economische problemen gaat het alsmaar beter en beter in Nigeria. De economische groeicijfers zijn aanwezig en met het vele geld dat Shell investeert in de omgeving waar ze werken gaat het land een geweldige toekomst tegemoet… Dit blijkt toch uit het laatste citaat van de vorige sectie.
Ik ontken niet dat de economische groeicijfers van Nigeria gestegen zijn, ik ontken evenmin dat de olie industrie heel wat geld in het laatje brengt. Ik ontken echter wel dat de (economische) ‘ontwikkeling’ van het land op volle gang is. Want veel meer dan een uiterst beperkte elite zal het oliegeld niet bereiken. Nieuwe investeringen blijven uit en eveneens blijkt uit verscheidene berichtgevingen dat de financiële steun van Shell niets meer is dan enkele witte olifanten in een overwoekerd natuurpark. In het filmpje wordt eveneens verklaard dat slechts 0,000007 procent van de oliewinsten naar de ‘ontwikkeling’ van de regio gaat. Zo verwonderlijk is het dus niet dat Nigeria het zesde ‘slechtste’ land van deze wereld is (cf. supra). In Ierland is los van de verschillende contexten hetzelfde aan de hand, enkel zijn de niet gedane investeringen hier veel minder voelbaar en is de uiteindelijke uitkomst van de ontginning zachter dan in Nigeria.
Uit deze commentaar blijkt dat Shell, dat ik even plaats voor het gros van de oliemaatschappijen, voor niets of niemand wijkt. Als het nu gaat over olie of gas in Nigeria, Ierland, Angola, Irak, …, de plaatselijke bevolking zal, met of zonder de steun van de staat, het onderspit delven. Volgens mij is het enige dat dergelijke situaties in de toekomst kan vermijden, een grondige mentaliteitsverandering bij de olieproducenten, maar zeker en vast ook bij de olieconsumenten en olieconsumerende landen…

BRONNEN
Shell in Nigeria
http://www.youtube.com/watch?v=GBDWXk8dO94
Shell in Mayo: A new Nigeria?
http://www.youtube.com/watch?v=pLpDmh4BU8w&feature=related
Website Shell Nigeria:
http://www.shell.com/nigeria

Nieuwe President van Nigeria Umaru Yar'Adua: Brenger van 'Good Governance'?


Comment op videobestanden

- Nigeria’s questionalbe President sworn in, http://nl.youtube.com/watch?v=iTtSMzphNMA&feature=related
- Inside Story – Nigerian elections – 18 april 07 – Part 01/02, http://nl.youtube.com/watch?v=oXSFg0_vfDQ;http://nl.youtube.com/watch?v=SiMlPK8EmmA
- Inside Story – Nigeria’s new president – 29 may 07 – Part 01/02, http://nl.youtube.com/watch?v=TdtocTKKbqI; http://nl.youtube.com/watch?v=Pk6qD4LIOVI

Kan de nieuwe Nigeriaanse president verandering brengen in de situatie in het land en in de Niger Delta?

Tijdens de Nigeriaanse verkiezingen op 21 april 2007 werd een nieuwe President verkozen, Umaru Musa Yar'Adua. Deze man stond acht jaar lang aan het hoofd van Katsina, een deelstaat in het Noorden van Nigeria. Hij is lid van de dominante partij, de People’s Democratic Party (PDP). Yar’Adua dient gedurende zijn mandaat antwoord te bieden aan verschillende uitdagingen.

Allereerst dient hij te werken aan de legitimiteit en geloofwaardigheid van zijn presidentschap: Yar’Adua werd immers naar voor geschoven door de vorige President Obasanjo, en bovendien gingen de verkiezingen gepaard met geweld en geenszins met transparantie, zo ook buitenlandse observatoren van de verkiezingen. De oppositiepartijen onder leiding van Muhammadu Buhari van de All Nigeria People's Party (ANPP) en Atiku Abubakar van het Action Congress (AC), staan sceptisch tegenover de verkiezingsuitslag, zeker aangezien Obasanjo nog steeds invloed zal hebben als partijvoorzitter van de PDP. Er wordt beweerd dat deze verkiezingsuitslag onjuist is, en dit het falen van de democratie betekent. Revolutie is het antwoord waar sommige oppositieleden voor pleiten.

Yar’Adua wordt omringd door allerlei staatsmannen die bekend staan omwille van hun corruptie. Zij hebben mede gezorgd voor de verkiezing van deze presidentskandidaat. Zal Yar’Adua de moed hebben om in zijn strijd tegen corruptie ook te voeren tegenover deze ‘broodheren’?
In deze uitzending wordt gezegd dat de onder Obasanjo opgerichte organisaties (EFCC, IPCP) ter bestrijding van corruptie slechts schijn zijn, in niet naar behoren en grondig functioneren.

Voorts zet Yar’Adua de crisis in de Niger Delta hoog op zijn presidentiële agenda: hij pleit voor het op gang brengen van een dialoog met de milities in deze landstreek en voor een staakt het vuren. Dit lijkt op het eerste zicht een erg verschillende aanpak van deze van zijn voorganger, die de crisis vooral manu militari aanpakte, om zo het geweld in te perken, maar geenszins het onderdrukte. De groeperingen in de Niger Delta verklaarden volgens de uitzendingen van Al Jazeera dat ze een dialoog met de president en andere groeperingen overwogen.Vincent Magombe van Africa Inform International stelt in de uitzeinding van ‘Inside Story’ voor dat Yar’Adua bijvoorbeeld de leiders van de milities die gevangen zijn genomen, vrijgelaten kunnen worden. Hij erkent op deze manier dat deze groepen ijveren voor een ‘fair share’ van de olieopbrengsten, die nu steevast verdwijnen in de zakken van de politici.

“Good governance” was zeker geen term die het regime van Obasanjo kon beschrijven. Kan Yar’Adua dit waarmaken? De andere politici die zijn familie voortbracht, waren op zichzelf staande mannen. Bovendien stamt hij af van een politieke traditie van het Noorden van het land, die verschilt van de houding van politici in het christelijk zuiden. Als ook Umaru Yar’Adua dit kan vertalen in zijn beleid, en zich kan weten los te wrikken uit de greep van obasanjo, is er mogelijks een kan op slagen, hoewel de strubbelingen bij de verkiezingen reeds een legitimiteitsprobleem impliceren voor de President zelf. Good Governance in Nigeria zou dan betekenen dat de inkomsten van de olie-industrie op een systematische en transparante wijze geïnvesteerd zouden worden in ontwikkeling van het land en haar inwoners, onderwijs, gezondheidszorg, …

“Nigerian corruption: We are all guilty.” Van M. Siollun (17 December 2007)

Comment op een tijdschrift artikel, op de website van een Nigeriaanse krant, The Port-Harcourt Telegraph (geraadpleegd op 27 december 2007).

("Max Siollun is a historian and commentator on Nigerian political and governmental issues, with a focus on those pertaining to Nigerian history and the Nigerian military’s participation in politics. He has written a number of articles regarding Nigeria ’s military coups, and is the author of books on the origins of military engagement in Nigerian politics" (http://www.nigeriavillagesquare.com/, 27 december 2007).

Siollun beschrijft hoe hij de corruptie ervaart in Nigeria, en lijkt hier voornamelijk vrij pessimistisch tegenover te staan. De in Amerika gevestigde historicus opent zijn artikel met volgend startpunt: “Nigeria is internationally famous for three things: oil, its Super Eagles football team, and its spectacular government corruption”( http://www.thephctelegraph.com/, 2007). Siollun beaamt dit, maar trekt het begrip corruptie verder open. Hij stelt dat corruptie deel is gaan uitmaken van de Nigeriaanse cultuur en dus verder rijkt dan louter de rangen van overheidsmedewerkers: Hij merkt droog op dat de Nigerianen gepercipieerd kunnen worden als een soort “commodity”: ze verkopen hun ziel aan de hoogste bieder.

De corruptie wordt door de gemeenschappen zelf bevorderd: bevriende personen die werken voor de overheid worden dadelijk gevraagd om gunsten en voordelen. Indien men zich niet verrijkt gedurende zijn mandaat bij de overheid wordt men afgeschilderd als “foolish”. De Nigerianen zijn dus in zekere zin hypocriet, en zijn zeker niet bereid afstand te doen van de voordelen die ze krijgen door corruptie en patronage ten voordelen van een hardere aanpak van corruptie in het algemeen. De instituties die zich tegenwoordig engageren met anti-corruptieacties (the Economic and Financial Crimes Commission en the Independent Corrupt Practices and Other Related Offences Commission) worden dan ook ongeloofwaardig en selectief geacht. (Zo worden er vragen gesteld bij deze instituties in een artikel in de Daily Trust, 22 December 2007: Nigeria: EFCC/ICPC/CCB - One Merger, Many Questions, http://allafrica.com/stories/200712220006.html). Echter, zo stelt Siollun, indien deze instituties elke corrupte persoon in Nigeria zou arresteren, zouden de gevangenissen overvol zitten met onder andere de overgrote meerderheid van de aanwezige werkkrachten van het land.

Siollun ziet twee mogelijk oplossingen:
Allereerst ziet hij enigszins heil in een amendement van Sectie 308 van de Nigeriaanse Wettekst, aangezien deze de immuniteit vastlegt van de staatsambtenaren. Deze ambtenaren weten zich zo boven de wet geplaatst, in een staat van straffeloosheid. De politieke voorwaarden om dit amendement door te voeren zijn zo goed als onhaalbaar.
Een tweede weg vooruit ziet Siollun in een morele revolutie, waarbij hij de verantwoordelijkheid voornamelijk legt bij het onderwijs van de volgende generatie, om zo weerwerk te bieden aan het morele verval dat hij herkent in de Nigeriaanse samenleving.

Kritische bedenkingen:
Corruptie is in een arme samenleving zoals deze in Nigeria (waarin de olieopbrengsten op zeer ongelijk wijze verdeeld worden onder de bevolking) een bijna logische manier om te overleven, status te verkrijgen en macht. Indien de familie een belangrijke sociale entiteit is, is het inderdaad logisch dat je hen help als dit kan, als je toegang hebt tot geld en midelen van de overheid. Waar Siollun op wijst is dat dit in Nigeria niet enkel gebeurt op de hoogste niveau’s van de samenleving, maar evenzeer op straat, aan bezinestations,… De gehele bevolking lijkt hiervan doordrongen. De oplossing die Siollun hiervoor oppert lijkt mij niet echt ideaal: te veel verantwoordelijkheid wordt gelegd bij het onderwijs, dat steeds de waarden van de maatschappij mee reflecteert in haar praktijken en geen redmiddel van de corruptie kan vormen in een gecorrumpeerde samenleving. Voorts legt Siollun de mogelijkheid tot ingrijpen bij de ‘de volgende generatie’, ‘de ongeborenen’. Op deze manier schuift de tijd van actie steeds op en blijft deze steeds in het verschiet, zonder dat er iets verandert aan de situatie.

Siollun meent dat het probleem zich onder andere stelt in de psychè van de Nigeriaan. Het beïnvloeden en zelfs ‘indoctrineren’(dixit Siollun) zal bijgevolg een lange tijd moeten duren, en hierop zou een terechte kritiek gegeven kunnen worden: vervalt men zo niet in een humanitair imperialisme, waarbij de Westerling (Siollun woont in Amerika en dit beïnvloedt ongetwijfeld zijn visie) de waarheid en de tips ’n tricks voor een betere samenleving uit z’n mouw kan schudden?

De auteur verbindt aan het wijdverbreid fenomeen ‘corruptie’ , waaronder hij ook het stelen en illegaal aftappen van olie aan pijpleidingen rekent, het gebrek aan een identiteit gebaseerd op ‘nationaliteit’. Immers, gewone burgers stelen op die manier van zichzelf, van hun eigen overheid, al wordt dit geenszins op deze manier gepercipieerd (en evenmin weerspiegeld in wat er in praktijk met de opbrengsten van de olie-industrie gebeurt). Zou dit dan geen deel van een oplossing kunnen betekenen: het aanwakkeren van nationalistische gevoelens en belangen? En is dit mogelijk in indien corruptie zo welig tiert?

Zoals reeds gesteld in het basisartikel van deze thematische blog, dient de Nigeriaanse overheid werk te maken van transparancy en het bestrijden van corruptie in het land. Met dit artikel trachtte ik dit aspect, dat volgens Siollun op bijna een 'basische' manier deel uitmaakt van het leven in Nigeria, te verduidelijken. Zo wordt ok duidelijk dat deze taak ('corruptiebetrijding'), bij voorkeur weggelegd voor de Nigerianen zelf zeker geen evidente aanpak of uitkomst heeft.

Het artikel van Max Siollun is terug te te vinden op http://www.thephctelegraph.com/stories/December,%202007/1712feat_02.html, geraadpleegd op 27december 2007.

maandag 24 december 2007

Corporate Social Responsibility. Een toekomst voor Nigeria?



Derde wereld-economieën worden steeds meer gedomineerd door multinationale organisaties, en zullen dit in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid nog veel meer zijn. Daarom is het relevant even stil te staan bij een relatief recent begrip in het ontwikkelingsgebeuren in de Niger Delta: Corporate Social Responsibility (CSR). In de basistekst werd verschillende keren gewezen op het averechts effect van de ‘corporate-driven’ ontwikkelingsinitiatieven van SPDC (Shell Petroleum Development Company), die er niet in slagen een houdbare ontwikkeling (sustainable development) op de been te brengen, en zelfs specifieke conflicten in de hand werken of uitlokken.
Corporate Social Responsibility kunnen we begrijpen als door multinationale ondernemingen gefinancierde en uitgevoerde projecten inzake milieu, tewerkstelling en ontwikkeling in lokale gemeenschappen. De oliesector is, door de enorme ecologische, economische en sociale impact op de ‘gastgemeenschappen’ (zie vorige posts), reeds lang één van de belangrijkste spelers op deze ontwikkelingsmarkt. Het besproken artikel concentreert zich op deze laatste categorie van CSR. In ‘The false developmental promise of Corporate Social Responsibility’ analyseert Frynas de motieven en daaruit voortkomende specifieke problemen van dergelijke ontwikkelingsinitiatieven. Hij doet dit niet specifiek voor de Niger Delta, maar steunt grotendeels op zijn jarenlange onderzoek in diezelfde regio.

Motieven

De auteur argumenteert dat, naast externe druk van NGO’s en bevolking, CSR-strategieën worden ingezet met het oog op een competitief voordeel bij het verwerven van olieconcessies van de overheid, waarbij dan middelen langs (corrupte) overheidsambtenaren wordt gekanaliseerd. Daarnaast wordt CSR ingezet om een stabiele werkomgeving te garanderen. In de Nigeriaanse praktijk komt het dan uiteindelijk neer op een afkopen van de lokale gemeenschap. In het geval van SPDC wordt bijvoorbeeld bij de bouw van nieuwe pijpleidingen een ontwikkelingsbudget toegekend dat loopt tot de bouw is afgewerkt. Het spreekt voor zich dat dergelijke korte initiatieven om de rust te garanderen niet beantwoorden aan de noden van de getroffen gemeenschap, maar eerder afkoopprojecten zijn voor lokale elites. Andere projecten geven gevolg aan negatieve publiciteit, wat Frynas ‘managing external perceptions’ noemt, en zijn in wezen public relations initiatieven. Ook hier is geen sprake van enig engagement tot lange termijn ontwikkeling, en worden de projecten gekozen op basis van publiceerbaarheid. In extreme gevallen, waaronder ook door Shell in Nigeria in de jaren 1990 zijn zelfs projecten gepubliceerd die nooit zijn uitgevoerd. Tenslotte haalt de auteur interne olie-industrie motieven aan: CSR als een manier om de werknemers een positief beeld te geven van het bedrijf en de oliesector.
Al deze motieven voor CSR hebben in de eerste plaats specifieke zakelijke doelen voor ogen, en de projecten die hieruit voortkomen overstijgen dan ook zelden eenvoudige gebaren en giften. Er is geen sprake van specifieke lange termijn ontwikkelingsdoelstellingen. Projecten worden willekeurig opgezet, al even willekeurig stopgezet en werken ongelijkheid en corruptie in de hand. Ter illustratie haalt de auteur een gelekt intern rapport van Shell uit 2001 aan dat stelt dat minder dan een derde van de projecten in opdracht van Shell volledig succesvol waren. De laatste jaren is er evenwel een evolutie in CSR naar meer gesofisticeerde ontwikkelingsprojecten, het flagrante mislukken van voorgaande initiatieven in de regio heeft de reputatie van de oliesector immers geen goed gedaan.

Evolutie en problemen van CSR in Nigeria

De laatste jaren heeft het CSR discours en ook de praktijk een stap gezet naar sustainable development. Een voorbeeld hiervan is de Sustainable Community Development unit (SCD) van SPDC en verschillende vrouwgerichte micro krediet projecten in de Nigerdelta. Het potentieel van deze CSR projecten blijft evenwel zeer beperkt. De belemmeringen voor de werkbaarheid van CSR in Nigeria zijn talrijk. Naast de verregaande corruptie en het gewapend conflict zijn de belangrijkste de volgende: Het falen de lokale bevolking bij de projecten te betrekken, noch bij de ontwikkeling, noch bij de implementatie van de projecten slaagt men er in de lokale bevolking te consulteren of te mobiliseren. Hiermee verbonden is de zgn. ‘corporate attitude’ van de CSR werkers, die niet is aangepast aan de complexe sociale realiteit. Men slaagt er evenmin in de CSR initiatieven in te schakelen in een breder ontwikkelingsplan, waardoor de inspanningen, hoeveel er ook in geïnvesteerd is gereduceerd worden tot verspreide druppels op de hete plaat. In sommige gevallen heeft dit falen in Nigeria zelfs tot lokale conflicten en negatieve ontwikkelingsconsequenties geleid. Een voorbeeld hiervan is het concept van de gastgemeenschap, vlak bij het oliebedrijf die het meeste steun ontvangt, dat in verschillende situaties tot afgunst en gewelddadige conflicten heeft geleid.

Conclusies
Deze korte analyse van de motieven en concepten van CSR van de oliesector in Nigeria heeft een aantal belangrijke pijnpunten van deze ontwikkelingsinitiatieven blootgelegd. Hoewel de impact van de aanwezigheid van de olie-industrie op macroniveau enorm is (zie vorige posts) situeren alle CSR initiatieven zich op het laagste niveau, namelijk dat van de families en dorpgemeenschappen. Kortom: zelfs wanneer CSR initiatieven slagen in hun opzet, is de impact hiervan zeer beperkt. De belangrijkste en voor de toekomst meest onrustwekkende vaststelling is echter dat het falen van CSR in het algemeen terug te voeren is op de initiële motieven ervan. De business agenda die er aan de grondslag van ligt is in die zin de belangrijkste belemmering voor het slagen van CSR initiatieven.

Bieden deze stijgende ‘ontwikkeling’-budgetten dan helemaal geen toekomstperspectieven voor de door de ‘Dutch disease’ geteisterde bevolking? Het is duidelijk dat voor deze complexe economische en sociale problematiek geen eenvoudige oplossing bestaat. Specifiek voor de CSR-gelden lijkt de enige mogelijke oplossing evenwel het verbreken van de link tussen de business agenda en projectontwikkeling, en concreet het kanaliseren van deze budgetten langs multilaterale organisaties (macro) en NGO’s (micro). De vraag die we ons hierbij moeten stellen is of er hoe dan ook een toekomst bestaat voor CSR buiten de zakelijke en marketingmotieven van de filantropie. Zelfs wanneer NGO’s ingezet worden beslist de geldstroom nog steeds mee in de keuze van projecten. Zoals de afbeeldingen bij deze korte tekst laten zien speelt de publiceerbaarheid van projecten een cruciale rol.

“Amateurism in the way that things are done is beyond belief, for example, the way the projects are chosen, until I understood that this was tokenism, it was about managing perceptions.”[1]

Bronnen
Hoofdbron: Frynas, G. (2005). The false developmental promise of Corporate Social Responsibility: evidence from multinational oil companies. International Affairs , 81 (3), 581-598.
Rwabizambuga, A. (2007). Negotiating Corporate Social Resonsibility Policies and Practices in Developing Countries: An Examination of the Experiences from the Nigerian Oil Sector. Business and Society Review , 112 (3), 407-430.
Afbeeldingen: Shell Nigeria. (2007). Annual Report 2006: People and the Environment.


[1] Een olie-industrie insider in Frynas, 2005, 586.

donderdag 20 december 2007

Le Delta du Niger face à la démocratie virtuelle du Nigeria - Ukoha Ukiwo



Referentie : U. UKIWO (2007, juni). Le Delta du Niger face à la démocratie virtuelle du Nigeria. Politique Africaine 106. Le Nigeria sous Obasanjo. Voilences et démocratie. pp. 128-147.

Dit artikel probeert uit te zoeken waarom de burgerlijke regering in Nigeria, aan de macht sinds 1999, er niet in slaagt de crisis in de Nigerdelta op te lossen. Als gevolg van deze crisis wordt de regio nog steeds gekenmerkt door de paradox van extreme ellende enerzijds en enorme rijkdom anderzijds. De verklaring hiervoor wordt gezocht bij de twee strategieën die door politieke actoren gebruikt worden bij hun streven naar hegemonie: de strategieën van het defensief radicalisme en die van het cliëntelisme.

Het defensief radicalisme

Defensief radicalisme betekent dat de elites doen alsof ze programma’s en projecten ondersteunen om de armoede tegen te gaan. Maar dit populistisch discours wordt in de eerste plaats gebruikt als middel om aan de macht te blijven. Dit fenomeen staat in verband met het rentenierskarakter van Nigeria: de staat zelf speelt een belangrijke rol in de toegang tot economische opportuniteiten, met als gevolg dat iedereen aan de macht probeert te geraken om zo toegang te krijgen tot de olierente.

In de Niger Delta betekent dit concreet dat regionale en lokale elites de oliemaatschappijen, de federale regering en de elites ervan beschuldigen de oorzaak te zijn van de verpaupering van de regio, terwijl deze laatste de schuld precies leggen bij communautaire conflicten, problemen bij de lokale jeugd en de corruptie van traditionele chefs, het politiecorps en de bureaucraten van de regio. Beide groeperingen stellen dan ook verschillende oplossingen voor. De regionale en lokale elites zijn van mening dat de regio meer controle moet hebben over de eigen grondstoffen, terwijl de oliemaatschappijen, de regering en de elites aan de macht de nadruk leggen op het belang van good governance en transparantie in het beheer van de grondstoffen. Beide strategieën zouden tot succes kunnen leiden, ware het niet dat ze slechts gebruikt worden als dekmantel voor een hegemoniaal streven in plaats van te getuigen van een reële wil tot duurzame ontwikkeling in de regio.

Het cliëntelisme

Het cliëntelisme is een sociopolitiek systeem gekenmerkt door netwerken van patroons en cliënten. De patroons zijn meestal van hogere status en gebruiken hun positie, invloed en inkomsten om bescherming en privileges te bieden aan de cliënten, die in ruil daarvoor steun en respect moeten bieden én hun stem bij de verkiezingen.

In een politiek systeem gebaseerd op het cliëntelisme hebben beslissingen van de regering weinig invloed, tenzij ze de hegemoniale belangen van de patroons en hun cliënten dienen. Publieke goederen worden door de patroons aan de burgers onttrokken om de schulden af te kunnen betalen die ze zijn aangegaan in hun streven naar hegemonie. Ook dit staat in verband met de renteniersstaat: de staat heeft geen belastingsinkomsten nodig en kan het zich permitteren de rechten van de burgers te negeren.

Het gevolg van cliëntelisme en patronage is dat inkomsten, bedoeld voor ontwikkeling, gebruikt en verdeeld worden om belangengroepen kalm te houden. In deze context gooit de retoriek van de groepen die schreeuwen om meer controle over de grondstoffen of om good governance olie op het vuur, met als resultaat een radicalisering en mobilisatie (de jongerenmilities schieten er als paddenstoelen uit de grond) bij de bevolking van de Niger Delta.

Nefast voor de ontwikkeling van de Niger Delta

Dat beide strategieën, hoewel contradictoir, gecombineerd worden, blijkt uit het feit dat de gouverneurs van de Niger Delta de leiding hebben genomen in de strijd om de controle over de grondstoffen, maar zich tegelijkertijd ten koste van de bevolking hebben verrijkt door middel van corruptie. Beide fenomenen zorgen ervoor dat duurzame ontwikkeling in de Niger Delta systematisch wordt ondermijnd door de politieke belangen van de belangrijkste politieke actoren. Velen hoopten dat het ontstaan van de virtuele democratie in 1999 zou bijdragen tot het oplossen van de crisis in de Niger Delta, maar het tegenovergestelde blijkt waar. Precies de opening van het politieke debat en de toegang van lokale politici tot regionale leidinggevende posities zorgt ervoor dat het voor de president moeilijker is geworden de agitatie in de Niger Delta te controleren.

Nigeria als renteniersstaat

In het artikel wordt regelmatig verwezen naar de context van de renteniersstaat. Nigeria is een renteniersstaat in die zin dat het een mono-economie heeft waarin olierente een dominante rol speelt. De staat controleert die olie-inkomsten. Macht betekent toegang tot rijkdom, met als gevolg dat mensen zich in het systeem willen inkopen om ook een graantje te kunnen meepikken. Wat de machthebbers in een renteniersstaat moeten doen om hun positie te behouden, is de bevolking aan zich binden door een herverdeling van de rijkdom. Dit heeft gevolgen voor de staatsstructuren. De patrimoniale niet-nationale staat zou het best geschikt zijn als herverdelingsstaat. De renteniersstaat staat volgens de theorie lijnrecht tegenover democratische instellingen. Iedereen zoekt immers zijn persoonlijk voordeel en dat is te vinden in een samenwerking met de staat, niet in een deelname aan politiek democratisch debat. Dat creëert een vruchtbare bodem voor cliëntelisme.[1]

Vooral binnen de context van de renteniersstaat voedt het cliëntelisme de corruptie en verhindert het good governance. Ukiwo zegt expliciet dat de opening van de politieke ruimte de situatie in de Niger Delta verergerd heeft. Het defensief radicalisme is duidelijk een strategie die het democratisch discours (dat draait rond controle over grondstoffen) misbruikt voor hegemoniale doeleinden.

Heeft de verslechtering van de situatie in de Niger Delta te maken met de tegengestelde belangen van de democratie en de renteniersstaat? Zou het met andere woorden voor de rust in Nigeria beter zijn als er weer een autoritair patrimoniaal systeem geïnstalleerd werd? Olie-inkomsten geven nu eenmaal aanzet tot corruptie, cliëntelisme, autoritaire regimes en repressie (cfr. de politieke gevolgen van de resource curse) en deze zaken gaan niet samen met democratische instellingen.

Een dergelijke redenering zou betekenen dat in landen die hun inkomsten vooral uit de exploitatie van olie halen, de democratie bijna automatisch gedoemd is te mislukken. Wat dit dan zou betekenen voor de toekomst van Irak, laten we aan de verbeelding van de lezer over.

[1] Beblawi, H., The Rentier State in the Arab World, in: The Arab State, Londen, 1990, p. 85-98; Luciani, G., Allocation vs. Production States: A Theoretical Framework, in: The Arab State, Londen, 1990, p. 65-84.

Comment op een wetenschappelijk artikel: “The Economy of Conflict in the Oil Rich Niger Delta Region of Nigeria” (Augstine IKELEGBE)

Augustine Ikelegbe beschrijft het conflict in de Niger Delta, en onderzocht hij de rol die economie speelt in dit conflict. Informele en illegale economievormen, evenals de formele economie bieden de kans aan verschillende partijen om winst te maken. Dit vormt een belangrijk argument voor het aanhouden van geweld. Dit artikel zet de verschillende actoren in de Nigeriaanse situatie op een rijtje en legt hun verbanden met andere spelers bloot.

De economie van conflict in grondstofrijke gebieden: theorie en bedenkingen bij analyse
Het inzicht in de economie van geweld in gebieden boordevol bodemrijkdommen kan een bruikbaar perspectief bieden bij de analyse van conflict en verzet, het gebruik van geweld, gewelddadige actoren en de reacties van instituties. Ikelegbe vertrekt vanuit de theoretische aanname dat er een verband bestaat tussen het voorkomen van ‘primary commodity exports’ en dan specifiek minerale rijkdommen in een land en conflicten of burgeroorlogen. Hij concretiseert dit verband in de vorm van zeven mogelijke banden tussen economie en conflict.

Ikelegbe haalt ook verschillende mogelijke verklaringen aan voor deze ‘economics of war’. Zo kunnen de motieven van bede partijen economisch zijn, of kan de oorlogssituatie voor sommigen een gunstig economisch handelsklimaat betekenen. Het conflict kan ook gaan om de ruimte om de aanwezige grondstoffen te ontginnen, en de aanwezige grondstoffen kunnen ook een belangrijke motivatie zijn voor conflicten tussen buurlanden.

Verder merkt Ikelegbe ook kritisch op dat het niet de aanwezigheid van grondstoffen an sich is dat zorgt voor conflict, maar eerder de hoe hier door verschillende groepen om gestreden/ mee omgegaan wordt. Bovendien kan de motivatie voor een oorlog niet steeds eenvoudigweg teruggebracht worden op hebzucht, maar speelt vaak een hele complexiteit aan factoren een rol. Deze complexiteit kan men aan de hand van theorie rond de ‘economics of conflict’ analyseren.

De economie van het conflict in Nigeria: olie, gas en gewapend verzet
Olie en Gas zijn de belangrijkste exportproducten van Nigeria, die op de zevende plaats staat op de lijst van ’s werelds grootste olieproducenten. De Niger Delta is een olierijk gebied, dat door jarenlange olie-exploratie en ecologische schade voornamelijk bevolkt wordt door een verarmde, gemarginaliseerde etnische groepen. Deze groepen organiseren zich steeds meer in verzetsgroepen, die steeds vaker hun toevlucht zoeken tot geweld om zo hun rechten af te dwingen en zaakjes te doen.

De minderheidsgroepen hebben reeds sinds de jaren vijftig sporen van verzet getoond, omwille van uitsluiting en later het feit dat de centrale overheid (gevormd door de drie grootste etnische groepen in Nigeria) de opbrengsten van de olie-export niet verdeelden onder de lokale bevolking maar central beheerden. Bovendien werd er niet geïnvesteerd in de ontwikkeling van de regio. Bovendien eigende de staat zich land toe in de regio, waardoor velen zich beroofd voelden. De etnische ongelijkheid leidde in de periode ’67-’70 tot een burgeroorlog in Nigeria. Na deze oorlog verbeterde de situatie in de olierijke gebieden van Nigeria er nauwelijks op. In de jaren ‘90 was de hele regio gemobiliseerd door een sterke civiele maatschappij, die zich organiseerde op basis van identiteit en etniciteit. Initieel ging de strijd om zelfbepaling, gelijkwaardigheid en gerechtigheid, waar de verschillende minderheidsgroepen zich, ongeacht etnische afkomst, samen voor inzetten. De contacten met de multinationale bedrijven verliepen via de groepsoversten, en sabotage van de olie-exploratie gebeurde in de vorm van demonstraties, het blokkeren van olie-installaties, …In het geval van de Ogoni hield hun verzetsleider Ken Saro-Wiwa zich voornamelijk bezig met sensibiliseren van de eigen bevolking en van de internationale gemeenschap. De dood van de charismatische leider van het ‘Mouvement for the Survival of the Ogoni People’ zorgde voor verdeeldheid in het kamp, en verminderde internationale steun.

In een tweede fase werd voornamelijk geweld als instrument van verzet ingezet. Dit was een reactie op het militaire antwoord van de overheid op het gevoerde verzet. Bovendien warende verzetsleiders niet langer de elite van de minderheidsgroepen, maar jeugdige strijders die zich groepeerden in milities. Sinds 1997 ontwikkelt zich in Nigeria een economie die teert op de conflictsituatie in het land. Zo creëren de milities eveneens kansen om te verdienen aan de oorlog, onder andere door omkopen en het stelen van ruwe olie of petroleumproducten. Geld valt er te verdienen van de multinationale bedrijven, die soms hun schuld voor schade aan het milieu afkopen door de bevolking in de regio een som geld te geven. Voorheen regelden de bedrijven deze deals met personen uit de bovenlaag van de traditioneel gestructureerde maatschappij. Sinds jonge militanten de plak zwaaien in de communities, nemen zij niet enkel het leiderschap van de gemeenschappen over, maar eveneens de banden met de multinationale bedrijven. Deze jonge milities gebruikten geweld en wapens om de bedrijven onder druk te zetten. Hun eisen zijn vaak werk, sociale faciliteiten, geld, … Ook jegens andere etnische groeperingen of binnen de eigen gemeenschap laait het geweld soms op: dit zijn niet langer partners in het bereiken van een staatsorde waarin de minderheidsgroepen als gelijkwaardig beschouwd en behandeld zouden worden, maar concurrenten in de strijd om winst, om leiderschap, om een plaats op de markt van illegale olie- en petroleumproducten. Zo heeft de strijd om de opbrengst van de grondstoffen de verzetsbeweging een heel andere richting uitgestuurd. De economie van conflict rond olie brengt ook een wapenhandel in beweging, het wordt een manier om de eigen beweging te financieren. Dit gewin zou een motivatie voor het voortzetten van het conflict zijn.

Het stelen van olie en petroleumproducten wordt gezien als een bedreiging van de nationale markt, en als reactie verhoogt de centrale overheid de aanwezigheid van het regeringsleger in het gebied. Zij pakken voornamelijk jonge milities aan, maar slagen er niet in om het illegaal verhandelen van ruwe olie aan banden te leggen: de betrokkenheid van ‘insiders’, elites en buitenlandse medewerkers zou hier een invloed op hebben. Bovendien heerst onder de militairen evenzeer een probleem van corruptie. Zij brengen meer onveiligheid dan veiligheid in de regio. Nigerie is een federale staat, maar de centrale overheid trekt alle beslissingen en winsten van de olie-exploratie naar zich toe. Bovendien lijken ze louter met de bevolking te communiceren door het gebruiken van geweld. Ojakorotu pleit voor een “delegitimation of force in favour of legitimation of dialogue and concensus-building in order tot promote e true federalism that would allow the minorities to benefit from the system” (Ojakorotu, 2006, p. 13)

De multinationale bedrijven die het overgrote deel van de Nigeriaanse olie industrie domineren, lijken, zo stelt Ikelegbe, zich weinig aan te trekken van het milieu of de armoede van de lokale bevolking. Ze hebben een contract met de centrale regering. Het ‘omkopen’ van delen van de bevolking als ecologische compensatie en maakte de weg vrij voor corruptie en conflicten onder de bevolking. Een verdeel-en-heers-tactiek, zo zou men het kunnen noemen.

De internationale gemeenschap lijkt zich steeds meer te interesseren in de Nigeriaanse conflictsituatie, en dit omwille van verschillende motivaties. Sommige landen willen voornamelijk hun landgenoten in veiligheid stellen, anderen werken direct of indirect bij aan de ‘veiligheid’ in het land, door het sturen van troepen (zo werd er een voorstel gedaan tot het sturen van Amerikaanse marinesoldaten om olie-installaties te beveiligen).

Kritische bedenkingen:
De economie lijkt de gehele conflictsituatie in zijn greep te hebben. Het zorgt mede voor het aanhouden van het conflict, aangezien belangrijke spelers verdienen aan de oorlogssituatie.
Het management van de staat is zwak, aangezien de bevolking geen vertrouwen heeft inde de staat; de centrale overheid wordt geleid door een etnische groep die enkel maar geïnteresseerd is in het ‘stelen’ van hun land en hun olie. Bovendien wordt er op alle acties van verzet met overdreven militair geweld geantwoord. Het starten van een dialoog over de directe noden van de bevolking lijkt mij een goed begin, evenals een transparantere werking van de staat, om zo te komen tot een ware federale staat, waarbij de rechten en plichten van de verschillende regio’s duidelijk voorgeschreven en beredeneerd zijn door alle partijen. Deze demilitarisatie van de politiek wordt ook in de basistekst van de International Crisisgroup als mogelijke uitweg aangehaald. (Zo ook in o.a. dit videofragment http://nl.youtube.com/watch?v=zup6FkPm_s0).

Alle spelers op het terrein lijken voornamelijk in een economische relatie tot elkaar te staan, het geweld wordt een drukkingsmiddel om te krijgen wat de bevolking nodig heeft: werk, infrastructuur, geld,…Het feit dat de militieleiders zich in deze conflictsituatie mede lijken te laten leiden door winstbejag, zorgt voor een verderzetting van de conflictsituatie. Is het mogelijk dit uit te klaren? Kunnen politieke en economische motivaties nog wel gescheiden worden, of zitten deze verstrengeld? Hoe kan men dan zorgen voor een einde aan het conflict?

Deze comment gaf ik op basis van volgende teksten:

Ikelegbe, A. (2005). The Economy ofConflict in the Oil Rich Niger Delta Region of Nigeria. Nordic Journal of African Studies 14, (2). 208 - 234.
Ojakorotu, V. (2006). The dynamics of oil and socia movements in the Niger Delta of Nigeria. PORTAL. Journal of Multidisciplinary International Studies, 3 (1).

dinsdag 18 december 2007

Bush lonkt opnieuw naar het zwarte continent...


INLEIDING

Voor deze commentaar kies ik ervoor om drie artikels samen te nemen en te bespreken. De artikels “Nigeria zou wel eens het volgende Irak kunnen zijn” (Busselen 2007b), “Bush lonk opnieuw naar zwarte continent” (Busselen 2007a) en “VS verdubbelen budget voor terreur in Afrika” (Lasker 2006), leiden tot eenzelfde conclusie: de militaire inmenging van de VS in Afrika is groter dan ooit. Derek Kauggman van het Amerikaanse leger noemt het Sahara gebied wegens zijn armoede, wetteloosheid en grote moslimbevolking, een vruchtbaar gebied voor de rekrutering van terrorisme (Lasker 2006). Luitenant-kolonel Paul P. Cale geeft een andere reden en omschrijft het als volgt: “De beste manier om de wereld te tonen dat de VS echt in zit met Afrika is door een African Command te installeren als enige bevelvoerende structuur voor heel het land.” (Busselen 2007a). Amerika wil een continentaal stabiliseringmechanisme in Afrika in het leven roepen om de grote problemen aan te pakken zodat Afrika een vreedzame toekomst tegemoet gaat. Antiterreur en het inperken van hiermee gelinkte bedreiging van de (inter)nationale veiligheid, maar ook het stimuleren van ontwikkeling zijn de meest aangehaalde redenen om de Amerikaanse militarisering van het Afrikaanse continent, waaronder ook de Niger Delta, te verantwoorden. In deze commentaar wil ik dan ook op zoek gaan naar de politiek achter deze aspecten van globale militarisering: ‘Zijn de voornoemde redenen de werkelijke drijfveer voor een militarisering?’, ‘Wat zijn de redenen dan wel en wie of wat zijn de belangrijkste actoren hierin?’, ‘Wat zijn de gevolgen hiervan voor de Niger Delta en kan er een vergelijking gemaakt worden met de huidige toestand in (Zuid-)Irak?’.

DE POLITIEK ACHTER HET DISCOURS

Al sedert 2003 verzorgt het Amerikaanse leger uitgebreide trainingsprogramma’s samen met het Nigeriaanse leger (Busselen 2007b). Dikwijls gebeurt dit in een samenwerkingsakkoord met buitenlandse oliefirma’s in Nigeria. De bedoeling hiervan is de productie van olie, die bedreigd wordt door de vele aanslagen van onder andere MEND, veilig te stellen. Lasker (2006) vermeld op zijn beurt dat het Trans-Sahara Counter-Terrorism Initiative (TSCTI) van de VS in 2006 een budget kreeg van 31 miljoen dollar, in 2006 wordt dit opgetrokken tot maar liefst 100 miljoen dollar. Lasker maakt eveneens melding van het feit dat de VS in Tsjaad, Nigeria en Mauritanië heel wat meer militaire oefeningen houdt dan vroeger. De oefeningen zijn officieel bedoeld om opgewassen te zijn tegen de opkomende terroristische dreiging van islamitische groeperingen in de streek. Diezelfde islamitische groeperingen zijn er echter al 60 jaar en nog nooit is er melding gemaakt van een link met antiwesters geweld.
Als we de bovenstaande beschreven gebeurtenissen in beschouwing nemen en een korte terugblik werpen, zonder hierin dieper op in te gaan, op Amerikaanse militaire inmenging in het Midden Oosten, dan lijkt het logisch dat de VS onder het mom van terrorismebestrijding en het bevorderen van Afrikaanse continentale stabiliteit, niets anders wil dan de olievoorraden veilig te stellen zodat de productie van olie in de toekomst zeker niet belemmerd wordt. Deze laatste stelling lijkt mij veel aannemelijker dan de redenen die in het officiële discours van de Amerikaanse regering aangehaald worden. Hierbij komt dat de Amerikaanse militarisering van Afrika nog meer wordt beïnvloed door de ‘dreiging’ van China: “China heeft de strategische situatie in Afrika veranderd. Over heel het continent is het op zoek naar natuurlijke rijkdommen, het overtroeft de offertes van Westerse ondernemingen bij grote infrastructuurwerken, het levert voordelige leningen.” (Busselen 2007a). Volgens de Amerikaanse regering en oliemaatschappijen komt het erop neer dat als de VS de oliebelangen in Afrika niet veilig stelt, dat China dit zal doen. Omdat China één van de grootste concurrenten van de VS is, en nu reeds de derde grootste handelspartner van het Afrikaanse continent, wil de VS een verdere infiltratie van China op het Afrikaanse continent zoveel mogelijk beperken.

GEVOLGEN VOOR DE NIGER DELTA

Volgens Busselen (2007b) komt 85% van al de petroleuminkomsten in Nigeria terecht in de zakken van 1% van de bevolking. De groei van de olie-industrie begon na een burgeroorlog in de jaren zeventig. Toch heeft deze industrie geen welvaart gecreëerd, enkel nieuwe conflicten staken de kop op. Het verzet in de Niger-Delta tegen de oliemaatschappijen werd doorheen de jaren gewelddadiger, waardoor een overheidsingrijpen noodzakelijk was. De VS die koste wat kost zijn olievoorraden veilig wil stellen, steunt de Nigeriaanse overheid hierbij. Trainingen, materiaal en zelfs (een beperkt aantal) troepen worden gestuurd.
Lasker (2006) wijst erop dat ICG pleit voor een internationale waakzaamheid en een grotere westerse betrokkenheid in de regio. Hierbij waarschuwen ze eveneens dat een hardhandige aanpak (door het Amerikaanse leger) een heel negatieve invloed zou kunnen hebben op de regio en dat de Niger Delta op die manier in een spiraal van geweld kan terechtkomen. Journalist Michael Watts formuleert het als volgt: “Het vooruitzicht van de Amerikaanse militarisering van het Zuiden om de olievelden te beschermen en van het Noorden om de islamitische terreur te controleren, is een recept voor massaal politiek geweld. Nigeria zou wel eens het volgende Irak kunnen zijn.” (Busselen 2007b).

CONCLUSIE

Het is doorheen deze commentaar duidelijk geworden dat de intenties van Amerika om het Afrikaanse continent te militariseren andere bedoelingen hebben dan dat ze laten uitschijnen. Een schijnbare terreurdreiging en de zogenaamde goede wil om door middel van een eengemaakt en gecentraliseerd ‘ African Command’ de stabiliteit in de regio te bevorderen staan enkel en alleen in dienst van Amerikaanse (olie)belangen. Er kan besloten worden dat de geopolitiek van de VS niet enkel streeft naar enerzijds militaire controle over Afrika, maar dat er anderzijds ook heel wat economische en politieke motieven meespelen.

VERGELIJKING MET COMMENT: ‘seeing like an oil company’.

Bij deze commentaar wil ik nog opmerken dat, in mijn vorige commentaar op het artikel van Ferguson, ‘seeing like an oil company’, ik tot de conclusie kwam dat (Zuid)-Irak de volgende Niger Delta zou kunnen zijn. In deze commentaar spreek ik mezelf dus tegen doordat ik hier vernoem dat Nigeria wel eens het volgende Irak zou kunnen zijn. Beide scenario’s blijven volgens mij mogelijk.
Ik maak hier even een abstractie van heel wat verschillen door te poneren dat het verschil tussen Nigeria en Irak is, dat het Amerikaanse leger al in Irak aanwezig is en voorlopig nog steeds weigert uit Irak te vertrekken. Op deze manier blijft de orde gehandhaafd en is er sprake van een relatieve stabiliteit. Mocht het echter zo zijn dat de VS zich voortijdig terugtrekt uit Irak, wat zeer twijfelachtig is, dan bestaat de kans dat Zuid(Irak) dezelfde toer als de Niger Delta opgaat en (opnieuw) in een uiterst gewelddadig conflict terechtkomt. Omgekeerd geldt ook natuurlijk. Stel dat de Niger-Delta geen olie meer voortbrengt dan kan de VS directe militaire actie ondernemen om hun oliebelangen veilig te stellen. De kans bestaat dat ook deze oorlog gevoerd wordt onder het mom van de aanwezigheid van massavernietigingswapens...

BRONVERMELDINGEN

Busselen T. (2007a, 28 jan 2007)
Bush lonkt opnieuw naar zwarte continent.
http://www.stopusa.be/campaigns/texte.php?section=&langue=2BC&id=25276 (laatst geconsulteerd op 17 december 2007)

Busselen T. (2007b, 28 jan 2007)
Nigeria zou wel eens het volgende Irak kunnen zijn.
http://www.stopusa.be/campaigns/texte.php?section=&langue=2BC&id=25276 (laatst geconsulteerd op 17 december)

Lasker J. (2006, 16 februari)
VS verdubbelen budget voor terreurbestrijding in Afrika.
http://www.mo.be/index.php?id=61&tx_uwnews_pi2%5Bart_id%5D=15633 (laatst geconsulteerd op 17 decmeber)

woensdag 5 december 2007

Comment op videoclip: De Biafra oorlog ’67-’70) in Nigeria en de “sjiitische” rebellie (’91) in Irak.

Gelijke motieven, gelijke resultaten?

Nigeria

Link over Biafra Oorlog: http://www.youtube.com/watch?v=DKETi645NCw (met oa. Boutros Boutros Ghali.)

In 1914 werd Nigeria ‘opgericht’ nadat Britten een amalgaam van protectoraten van Nood en Zuid-Nigeria samenvoegde. In 1954 werd het land een federatie (nog altijd onder Brits gouverneurschap) van drie regio’s: Noorden, Oosten en Westen. Dit op basis van de culturele en politieke verschillen tussen de drie belangrijkste etnische groepen, respectievelijk, de Hausa-Fulani, Yoruba en Ibo. Nog voor de onafhankelijkheid werd een bepaalde graad van autonomie verleend aan deze gebieden. In 1960 werd Nigeria onafhankelijke staat, drie jaar later een republiek.



Kort na de onafhankelijkheid staken etnische en religieuze spanningen de kop op. Een hoogtepunt hierin was in 1967, toen de militaire gouverneur, Luitenant Kolonel Chukwuemeka Odumegwu-Ojukwu, van de Oostelijke Regio, plannen bekend maakte voor afscheiding en de onafhankelijkheid uitriep van de Republiek van Biafra.



Het resultaat was een burgeroorlog die 2,5 jaar duurde en ongeveer 1 miljoen doden veroorzaakte. De Biafra oorlog wordt vaak beschreven als een oorlog die te wijten was aan de Igbo’s (Ibo) zelfbeschikkingwil (nationalisme), terwijl dit gebied zelf ook bestond uit diverse etnische minderheden (en dus heterogeen was).

Net zoals bij de rebellie in Irak, werd ook hier buitenlandse (Britse) betrokkenheid vermoed bij de oorlog. Zo zouden zij militaire hulp verleend hebben aan de Nigeriaanse regeringstroepen, zo wordt beweerd in de video. Maar van echte Westerse interventie was geen sprake, de wereld was met andere (belangrijke zaken) bezig: de Praagse Lente in Tsjechoslovakije in Europa, de Zesdaagse oorlog in het Midden-Oosten…

Irak

Link over ‘sjiitische rebellie’: http://www.youtube.com/watch?v=0uZ6BO1laoc&watch_response , ‘Saddam Brutality Against Shia’.

In dit fragment wordt de repressie van Saddam Hoessein tegen de sjiitische rebellie na de (tweede) Golfoorlog belicht. Volgens de makers van de video, was deze rebellie ingefluisterd door president Bush himself, maar hierover bestaat twijfel (alsook CIA betrokkenheid wordt geïnsinueerd). De film speelt zich af in Kerbala, een toenmalig centrum van de opstand tegen het Hoessein-regime. De film gaat niet diep in op de redenen voor deze rebellie maar toont vooral (enkel) de vernietigende kracht van de repressie van Saddam.

We moeten opmerken dat er niet enkel in het zuiden oproer ontstond maar ook in noord Irak, nl. de Koerden, die een mate van autonomie wensten (dus idem als de Ibo’s).

In zijn artikel ‘The dangerous road south’ schrijft Murray over het waarom van deze ‘sjiitische’ opstand. Hij spreekt over de Marsh Arabs (sjiieten), die vrij autonoom leefden in de moerassen rond Basra. De Iran-Irak oorlog (Golfoorlog I) bracht hier echter verandering in. Doordat de oorlog aansleepte (’80-’88) en de dodentol opliep, had Saddam nood aan versterkingen: hij eiste de jonge mannen van de Moerasarabieren op. Zij verzetten zich echter, het verzet werd een guerrilla rebellie tegen regeringstroepen en de kleine rebellie werd een grootschalige opstand in de nasleep van de tweede Golfoorlog (‘91). De vergeldingsacties van het Ba’ath regime waren niet mals; met zware artillerie en helikopters werden de rebellen onderdrukt. Tussen 30,000 en 60,000 mensen werden vermoord, volgens de VS. Hun moerassen werden vernietigd.

Een reactie van het Westen bleef niet uit: een no-fly zone werd in zuid-Irak ingesteld (’96) om de sjiieten daar te beschermen. Of deze humanitaire overwegingen werkelijk de overhand hadden bij de beslissing ter instelling van deze zone, is twijfelachtig. Controle verkrijgen op de acties van Saddam zou evenzeer een motief kunnen geweest zijn (inval in 2003 indachtig).

Verschillend maar toch niet helemaal.

Een groot verschil tussen beide conflicten was de media aandacht. Terwijl de ene video claimt over de enige beelden te beschikken over de sjiitische rebellie in Irak, zou de Biafra oorlog grotere visibiliteit krijgen. Voor de eerste keer kreeg de Westerse bevolking foto’s, beelden van verhongerende kinderen in de kranten, tijdschriften en op televisie. Een reactie bleef niet uit: de oprichting van Artsen Zonder Grenzen was een direct gevolg.

In beide gevallen gaat het om een etnische entiteit dat tegen het regime rebelleerde om zijn eigen bevolking een betere toekomst te geven maar daar niet in slaagde. Repressie van het regime heeft tot vandaag consequenties. Want de heldendaden van toen, leveren ook inspiratie voor de huidige onrust. Zie oa. OMEJE, K., Enyimba Enyi: The Comeback of Igbo Nationalism in Nigeria; NASR, V., The Shia Revival. How conflict within Islam will Shape the future;….


The Economist Intelligence Unit, Nigeria, Country Profile, 2007.
OMEJE, K., Enyimba Enyi: The Comeback of Igbo Nationalism in Nigeria. In: Review of African Political Economy, 2005, 32:106, pp. 621-651.
Iraqs ‘devastated’ Marsh Arabs. BBC News Online, 3 maart 2003, http://news.bbc.co.uk/2/hi/middle_east/2807821.stm , website laatst geconsulteerd op 05/12/07.
MURRAY, D., The Dangerous Road South. In: Maclean’s, vol. 116, issue 11.
No-fly zone: the legal position. BBC News, The World, Middle East, 19 februari 2001, http://news.bbc.co.uk/2/hi/middle_east/1175950.stm , website laatst geconsulteerd op 05/12/07.
Artsen Zonder Grenzen, Historiek, Hoe het ooit begon, http://www.azg.be/index.php?id=37 , website laatst geconsulteerd op 3/12/07.