vrijdag 28 december 2007

The Scramble For Africa’s Oil. Wat zijn de consequenties van de Chinese grondstoffenbelangen en -politiek in Afrika?

Comment op basis van een videofragment: China vs. U.S. The Battle for Oil, a film by J.-C. Klotz

In een vorige post was reeds kort gewezen op de groeiende Chinese grondstoffenbelangen op het Afrikaanse continent. Gezien de grote impact die de Chinese grondstoffenpolitiek heeft of kan hebben is het gepast even stil te staan bij de zgn. New Scramble for Africa. Zowel de VS (zie post ‘Bush lonkt opnieuw naar het zwarte continent’) als China hebben de ogen gericht op Afrika als (fossiele) energieleverancier. Het continent heeft immers niet alleen de minst ontgonnen oliereserves ter wereld, het is ook de enige regio waar nu ook nog nieuwe bronnen worden aangeboord. De snelgroeiende Chinese economie kampt met een acuut energietekort en wordt steeds meer afhankelijk van import van fossiele brandstoffen. Als antwoord hierop werkt de Chinese overheid aan wat misschien best een koortsachtige zoektocht naar nieuw oliecontracten kan genoemd worden. In het kader hiervan maakte president Hu Jintao in april 2006 persoonlijk een rondreis in Afrika die dan ook bekend staat als de ‘Chinese oliesafari’, waarbij onder meer een 110.000 vaten per dag contract werd afgesloten met Nigeria, de grootste olieproducent van Afrika. De aanwezigheid van de Chinese nationale oliebedrijven is reeds aanzienlijk in Soedan, en groeit gestaag in de rest van olieproducerend en grondstoffenrijk Afrika.

Kunnen we nu spreken over een Scramble for Africa’s Oil? Er zijn inderdaad tegenstrijdige belangen, en een toegenomen aanwezigheid van zowel de VS als China, de twee grootste energieverbruikers ter wereld, in Afrika. Beide partijen zetten alles in om hun (toekomstige) grondstoffenbelangen veilig te stellen. De Chinese handel met het Afrikaans continent (algemeen) groeide in de jaren 1990 alleen al met 700%, en in 2004 telde China voor $900 miljoen van de $15 miljard FDI in Afrika. China is nu de derde belangrijkste handelspartner geworden van Afrika.[1] Aan de kant van de VS werkt men aan een andere strategie om de greep op Afrika te versterken. (zie post ‘Bush lonkt opnieuw naar het zwarte continent’) Africom (African Military Command) zou volledig operationeel moeten zijn tegen midden 2008.[2]

De Chinese Strategie en haar consequenties voor het Afrikaanse continent

De Chinese strategie om grondstoffencontracten in de wacht te slepen is vrij eenvoudig en to the point, en wordt door China zelf het ‘win-win model’ genoemd: aid for oil. In ruil voor exploitatiecontracten biedt de Chinese overheid de Afrikaanse staten een totaalpakket van infrastructuurprojecten (gaande van wegennet over scholen en ziekenhuizen tot glasvezelnetwerken), competitieve leningen, investeringen, handelsakkoorden en zelfs wapenleveringen. Deze voordelen zijn bovendien extra competitief (t.o.v. leningen en ontwikkelingsprojecten van multilaterale organisaties zoals de Wereldbank) vanwege de Chinese garantie van non-interference in de nationale politiek van de betrokken landen. China houdt zaken en politiek volstrekt gescheiden en houdt muurvast aan het soevereiniteitsprincipe. Het is dan ook een vaste handelspartner van internationale Paria-regimes als die van Iran, Soedan en Zimbabwe.
Wat de casus Nigeria betreft heeft Hu Jintao op zijn ‘oliesafarie’ in 2006 een contract voor 100.000 vaten per dag in de wacht gesleept. De olie zal komen van twee boorinstallaties in de Nigerdelta en twee off-shore platformen. In ruil daarvoor investeert China voor 4 miljard US dollar in olie en andere infrastructuur. Dit jaar nog lanceerde China zelfs een communicatiesatelliet voor het Afrikaanse land.

Wat zijn nu de consequenties van de Chinese oliebelangen in Afrika? Het spreekt voor zich dat de Chinese strategie zeer overheidsgericht is. Wanneer we dit dan in verband brengen met de desastreuze olie-economieën die hieronder besproken zijn en de onconditionele financiële steun in ruil voor de exploitatiemogelijkheden kunnen we ons terecht vragen beginnen stellen naar het gebruik van die fondsen. Weinig daarvan bereikt de bevolking in de vorm van succesvolle ontwikkelingsprojecten. Bovendien worden langs deze weg regimes gesteund die grove mensenrechtenschendingen op hun naam hebben staan. Een extreem voorbeeld hiervan zijn de wapenleveringen aan de overheden van onder meer Soedan en Zimbabwe.
Aan de Chinese houding t.o.v. Soedan kleeft nog een belangrijke complicatie. Samen met Iran is het de belangrijkste olieleverancier aan China. Om haar oliebelangen veilig te stellen werkt China, naast de bovengenoemde wapenleveringen, in de VN Veiligheidsraad actief sancties tegen door de gesprekken te vertragen, de taal te verzachten, en zelfs openlijk te dreigen met een veto. Kortom, de Chinese initiatieven in Afrika zijn geenszins bezwaard met mensenrechtenbekommernissen.
Dit niet tegenstaande moet vermeld worden dat de Chinese investeringen in het continent sinds de jaren negentig een zekere economische groei hebben teweeg gebracht. Een andere positieve noot die kan gemaakt worden is het succes van sommige door China betaalde infrastructuurwerken.
De vraag die we ons daarbij moeten stellen is uiteraard of de economische voordelen van de Chinese all-in investeringen opwegen tegen de gevaren die uitgaan van de non-interference politiek en de onconditionele steun aan bovengenoemde regimes? De Chinese economie heeft een jaarlijks groeicijfer van 8%, en zou op die manier tegen 2030 (volgens de filmmakers) de energiebehoefte van de VS kunnen overschreden hebben. Stevenen we af op een echte confrontatie van grondstoffenbelangen, en wordt Afrika daarvan het toneel?

Bronnen

Film: J.-C. Klotz, China vs. U.S. The Battle for Oil (2007)

China and Nigeria agree oil deal. (26 april 2006). BBC News: http://news.bbc.co.uk/2/hi/business/4946708.stm

Pan, E. (18 januari 2006). Q&A: China, Africa, and Oil. The New York Times: http://www.nytimes.com/cfr/international/slot2_011806.html

Servant, J.-C. (25 mei 2005). China op jacht naar de Afrikaanse markt. Globalinfo: http://www.globalinfo.nl/content/view/609/41/

Thompson, C. (14 juni 2007). The Scramble for Africa's Oil. The New Statesman: http://www.newstatesman.com/200706180024

Afbeelding: Hu Jintao en Olusegun Obasanjo op de website van Radio France International: http://www.rfi.fr/actufr/articles/076/article_43353.asp

[1] Pan, 2006.
[2] Thompson, 2007.







1 opmerking:

Anoniem zei

Het sinistere politieke leven van een ‘community’

Ontwikkeling heeft meestal een positieve connotatie, nochtans neemt het begrip conflict hierin steeds een centrale rol. Over het conflictueel aspect van de ontwikkeling zou ik het willen hebben en dit in het concrete geval van de escalerende situatie in de Nigerdelta.
De olierijkdommen genereren er ongeziene opportuniteiten in het domein van de ontwikkeling en hoewel er een ruime aanwezigheid is aan financiële middelen, gegenereerd door het ‘petro-kapitalisme’, wordt de lokale bevolking er geconfronteerd met toenemende sociale onrust en spanningen.
Vanuit een antropologisch perspectief beschreef Michael Watts het ontstaan van deze gewelddadige economie in de Nigerdelta.

Volgende drie begrippen verdienen onze aandacht wanneer we spreken over
ontwikkeling: conflict, arena en strategische groepen (Evers en Schiel,1988).
We moeten vooreerst afstappen van het beeld van de Afrikaanse gemeenschap als iets die beschikt over een sterke cohesie, die berust op tradities en consensus. Deze gemeenschap is een arena waarin verschillende strategische groepen elkaar bestrijden.(J.P.Olivier de Sardan,1995:176)
Een maatschappij in conflict geeft haar onderliggende spanningen en frustraties gemakkelijker vrij, spanningen die anders niet of moeilijker zichtbaar zijn wanneer dezelfde maatschappij in een latente fase van consensus verkeert.
De arena is de sociale ruimte waar de confrontaties tussen de verschillende strategische groepen plaats heeft. Strategische groepen vertegenwoordigen tijdelijke allianties binnen de gemeenschap, die elk hun eigen voordeel zoeken en via allianties dit voordeel proberen te maximaliseren.
Voor het verdere verloop van deze tekst dient het begrip gemeenschap, vervangen te worden door het woord ‘community’.
Inhoudelijk stond ‘community’ voor warmte, genegenheid en alles wat positief is. Hiertegenover had je de ‘staat’ die een abstract begrip is die veelal gerelateerd werd met macht.
‘Community’ is echter een evoluerend begrip en heeft nu naast een algemene betekenis van betrokkenheid ook een politieke betekenis gekregen. Deze laatste betekenis moet gezien worden als een reactie tegen de toenemende invloed van de globalisering en de vervreemding die dit met zich meebrengt. Hele gemeenschappen vervreemden en zoeken steun binnen de ‘community’ waar er gezocht wordt naar de zogenaamde verloren identiteit.
Met de komst van het petro-kapitalisme in de Nigerdelta ontstond er een ‘oil complex’. Dit is een institutionele configuratie van bedrijven, staatsapparaten en ‘oil communities’. Op zijn beurt genereert het ‘oil-complex’ een aantal ‘governable spaces’ waarbinnen identiteit, het heersen over een territorium de inzet wordt van een bikkelharde strijd: alle ‘communities’ in de regio streven ernaar hun banden met dit ‘oil-complex’ te versterken. Op regionaal niveau streven ze er naar om voordelige landhervormingen door te voeren en op nationaal niveau proberen ze controle te krijgen over een deel van de nationale olie-inkomsten.
Binnen deze ‘governable spaces’ krijgen we verschillende conflicterende dominante
groepen: jongeren, dorpshoofden, etnische minderheden en afscheidingsbewegingen. Deze groepen vormen verschillende soorten van ‘communities’, die naast sterke onderlinge verschillen ook één gemeenschappelijk kenmerk hebben : de structurele band met het ‘oil-complex’.
De oorzaak van de spanningen tussen deze verschillende ‘communities’moet gezocht worden in de verschillende vormen van hegemonie die er aanwezig zijn. In het geval van de Nigerdelta worden we geconfronteerd met een maatschappij waar er een zwakke maar gewelddadige betwisting is van deze hegemonie. De ‘communities’ ondergaan verschillende vormen van machtsuitingen en onderdanigheid zodanig dat we uitkomen op een toestand van ‘ungovernability’.
Van deze drie ‘communities’ zullen we er nu één van dichterbij bekijken, de natie.
Nigeria is een multi-etnische staat met een overwegend katholieke Zuiden die olierijk is en een overwegend door moslims gedomineerde Noorden. Deze laatste groep is de dominante groep, die verantwoordelijk is voor de plundering van de olierijkdommen uit het Zuiden. De olierijkdommen hebben in het Zuiden gezorgd voor toenemende corruptie, een versterking van de sociale ongelijkheden en een verstoring van de traditionele tribale levensstijl. Hiertegen is verzet ontstaan, door ondermeer de ‘Movement for the survival of the Ogoni people’ (MOSOP)’. Alle verzetsbewegingen in het olierijke Zuiden streven naar meer autonomie.
Sinds het einde van de jaren ’90 verkeert de Nigerdelta in een toestand van algemene opstand, waarbij de oliebronnen vooral het mikpunt zijn van de verzetsbewegingen. Tegen 2003 werd er, als gevolg van de aanhoudende onrusten, 40% minder olie opgepompt in de Niger-Delta. De regering van president Obasanjo zag zich verplicht om militairen te sturen naar het onrustige gebied.
Het conflict in de Nigerdelta moet gezien worden in een ruimer regionaal context, waarbij taal en etnische afkomst een sleutelrol vervullen.
De spanningen zijn het gevolg van de Nigeriaanse oliepolitiek die, net als in Venezuela en Indonesië, volgende drie kenmerken vertoont.
Ten eerste gebeurt het gebruik van de olieopbrengsten via het ‘oilcomplex’.
Dit ‘oilcomplex’ wordt samengesteld uit de volgende vijf elementen. Eerst en vooral een staatsmonopolie, vervolgens is er een nationalisering van de oliemaatschappijen, is er een nationaal- en privéveiligheidsapparaat die moet instaan voor de veiligheid van de olie-installaties. Als voorlaatste heb je de olieproducerende ‘communities’ op wiens grondgebied de oliebronnen zich bevinden en tenslotte is er een mechanisme die moet zorgen voor een eerlijke herverdeling van de olie-inkomsten. Bij deze herverdeling zien we dat er sprake is van een sterke centralisering van de macht in de handen van de regering in Lagos.
Ten tweede is het ‘oilcompex’ verantwoordelijk voor het karakter en de dynamiek van de Nigeriaanse ontwikkelingspolitiek. Tenslotte is er de tegenstrijdigheid van het
petro-kapitalisme en de moderniteit. Olie zorgt er enerzijds voor dat de gedachte van een natiestaat vorm krijgt en kunnen we dus zeggen dat de olie een centraliserende macht heeft gehad op een deel van de Nigeriaanse maatschappij.
Maar anderzijds zien we hoe in de Nigerdelta het claimen van de gronden door etnische minderheden en de problematiek van de corruptie een defragmenterende kracht teweeg gebracht heeft onder de bevolking van de Nigerdelta. Dit lokale ongenoegen heeft de staat en haar regeringsvormen in diskrediet gebracht en ertoe geleid dat de bevolking van de Nigerdelta de meest elementaire elementen van de moderne natiestaat heeft verworpen.
Tot slot kunnen we stellen dat de groeiende inmenging van Lagos in het gebied gezorgd heeft voor een toename van de spanningen, maar dat deze spanningen ervoor gezorgd hebben dat we nieuwe vormen van ‘governable spaces’ hebben zien opkomen die in schril contrast staan met het beeld die we hebben van Nigeria. Binnen deze ‘communities’ zien we nieuwe bestuursvormen, nieuwe machtsgroepen en allianties die strijdig zijn met het Westers beeld van de machtige oliestaat.

Commentaar geplaatst door Vervenne Jean-Marc