donderdag 20 december 2007

Comment op een wetenschappelijk artikel: “The Economy of Conflict in the Oil Rich Niger Delta Region of Nigeria” (Augstine IKELEGBE)

Augustine Ikelegbe beschrijft het conflict in de Niger Delta, en onderzocht hij de rol die economie speelt in dit conflict. Informele en illegale economievormen, evenals de formele economie bieden de kans aan verschillende partijen om winst te maken. Dit vormt een belangrijk argument voor het aanhouden van geweld. Dit artikel zet de verschillende actoren in de Nigeriaanse situatie op een rijtje en legt hun verbanden met andere spelers bloot.

De economie van conflict in grondstofrijke gebieden: theorie en bedenkingen bij analyse
Het inzicht in de economie van geweld in gebieden boordevol bodemrijkdommen kan een bruikbaar perspectief bieden bij de analyse van conflict en verzet, het gebruik van geweld, gewelddadige actoren en de reacties van instituties. Ikelegbe vertrekt vanuit de theoretische aanname dat er een verband bestaat tussen het voorkomen van ‘primary commodity exports’ en dan specifiek minerale rijkdommen in een land en conflicten of burgeroorlogen. Hij concretiseert dit verband in de vorm van zeven mogelijke banden tussen economie en conflict.

Ikelegbe haalt ook verschillende mogelijke verklaringen aan voor deze ‘economics of war’. Zo kunnen de motieven van bede partijen economisch zijn, of kan de oorlogssituatie voor sommigen een gunstig economisch handelsklimaat betekenen. Het conflict kan ook gaan om de ruimte om de aanwezige grondstoffen te ontginnen, en de aanwezige grondstoffen kunnen ook een belangrijke motivatie zijn voor conflicten tussen buurlanden.

Verder merkt Ikelegbe ook kritisch op dat het niet de aanwezigheid van grondstoffen an sich is dat zorgt voor conflict, maar eerder de hoe hier door verschillende groepen om gestreden/ mee omgegaan wordt. Bovendien kan de motivatie voor een oorlog niet steeds eenvoudigweg teruggebracht worden op hebzucht, maar speelt vaak een hele complexiteit aan factoren een rol. Deze complexiteit kan men aan de hand van theorie rond de ‘economics of conflict’ analyseren.

De economie van het conflict in Nigeria: olie, gas en gewapend verzet
Olie en Gas zijn de belangrijkste exportproducten van Nigeria, die op de zevende plaats staat op de lijst van ’s werelds grootste olieproducenten. De Niger Delta is een olierijk gebied, dat door jarenlange olie-exploratie en ecologische schade voornamelijk bevolkt wordt door een verarmde, gemarginaliseerde etnische groepen. Deze groepen organiseren zich steeds meer in verzetsgroepen, die steeds vaker hun toevlucht zoeken tot geweld om zo hun rechten af te dwingen en zaakjes te doen.

De minderheidsgroepen hebben reeds sinds de jaren vijftig sporen van verzet getoond, omwille van uitsluiting en later het feit dat de centrale overheid (gevormd door de drie grootste etnische groepen in Nigeria) de opbrengsten van de olie-export niet verdeelden onder de lokale bevolking maar central beheerden. Bovendien werd er niet geïnvesteerd in de ontwikkeling van de regio. Bovendien eigende de staat zich land toe in de regio, waardoor velen zich beroofd voelden. De etnische ongelijkheid leidde in de periode ’67-’70 tot een burgeroorlog in Nigeria. Na deze oorlog verbeterde de situatie in de olierijke gebieden van Nigeria er nauwelijks op. In de jaren ‘90 was de hele regio gemobiliseerd door een sterke civiele maatschappij, die zich organiseerde op basis van identiteit en etniciteit. Initieel ging de strijd om zelfbepaling, gelijkwaardigheid en gerechtigheid, waar de verschillende minderheidsgroepen zich, ongeacht etnische afkomst, samen voor inzetten. De contacten met de multinationale bedrijven verliepen via de groepsoversten, en sabotage van de olie-exploratie gebeurde in de vorm van demonstraties, het blokkeren van olie-installaties, …In het geval van de Ogoni hield hun verzetsleider Ken Saro-Wiwa zich voornamelijk bezig met sensibiliseren van de eigen bevolking en van de internationale gemeenschap. De dood van de charismatische leider van het ‘Mouvement for the Survival of the Ogoni People’ zorgde voor verdeeldheid in het kamp, en verminderde internationale steun.

In een tweede fase werd voornamelijk geweld als instrument van verzet ingezet. Dit was een reactie op het militaire antwoord van de overheid op het gevoerde verzet. Bovendien warende verzetsleiders niet langer de elite van de minderheidsgroepen, maar jeugdige strijders die zich groepeerden in milities. Sinds 1997 ontwikkelt zich in Nigeria een economie die teert op de conflictsituatie in het land. Zo creëren de milities eveneens kansen om te verdienen aan de oorlog, onder andere door omkopen en het stelen van ruwe olie of petroleumproducten. Geld valt er te verdienen van de multinationale bedrijven, die soms hun schuld voor schade aan het milieu afkopen door de bevolking in de regio een som geld te geven. Voorheen regelden de bedrijven deze deals met personen uit de bovenlaag van de traditioneel gestructureerde maatschappij. Sinds jonge militanten de plak zwaaien in de communities, nemen zij niet enkel het leiderschap van de gemeenschappen over, maar eveneens de banden met de multinationale bedrijven. Deze jonge milities gebruikten geweld en wapens om de bedrijven onder druk te zetten. Hun eisen zijn vaak werk, sociale faciliteiten, geld, … Ook jegens andere etnische groeperingen of binnen de eigen gemeenschap laait het geweld soms op: dit zijn niet langer partners in het bereiken van een staatsorde waarin de minderheidsgroepen als gelijkwaardig beschouwd en behandeld zouden worden, maar concurrenten in de strijd om winst, om leiderschap, om een plaats op de markt van illegale olie- en petroleumproducten. Zo heeft de strijd om de opbrengst van de grondstoffen de verzetsbeweging een heel andere richting uitgestuurd. De economie van conflict rond olie brengt ook een wapenhandel in beweging, het wordt een manier om de eigen beweging te financieren. Dit gewin zou een motivatie voor het voortzetten van het conflict zijn.

Het stelen van olie en petroleumproducten wordt gezien als een bedreiging van de nationale markt, en als reactie verhoogt de centrale overheid de aanwezigheid van het regeringsleger in het gebied. Zij pakken voornamelijk jonge milities aan, maar slagen er niet in om het illegaal verhandelen van ruwe olie aan banden te leggen: de betrokkenheid van ‘insiders’, elites en buitenlandse medewerkers zou hier een invloed op hebben. Bovendien heerst onder de militairen evenzeer een probleem van corruptie. Zij brengen meer onveiligheid dan veiligheid in de regio. Nigerie is een federale staat, maar de centrale overheid trekt alle beslissingen en winsten van de olie-exploratie naar zich toe. Bovendien lijken ze louter met de bevolking te communiceren door het gebruiken van geweld. Ojakorotu pleit voor een “delegitimation of force in favour of legitimation of dialogue and concensus-building in order tot promote e true federalism that would allow the minorities to benefit from the system” (Ojakorotu, 2006, p. 13)

De multinationale bedrijven die het overgrote deel van de Nigeriaanse olie industrie domineren, lijken, zo stelt Ikelegbe, zich weinig aan te trekken van het milieu of de armoede van de lokale bevolking. Ze hebben een contract met de centrale regering. Het ‘omkopen’ van delen van de bevolking als ecologische compensatie en maakte de weg vrij voor corruptie en conflicten onder de bevolking. Een verdeel-en-heers-tactiek, zo zou men het kunnen noemen.

De internationale gemeenschap lijkt zich steeds meer te interesseren in de Nigeriaanse conflictsituatie, en dit omwille van verschillende motivaties. Sommige landen willen voornamelijk hun landgenoten in veiligheid stellen, anderen werken direct of indirect bij aan de ‘veiligheid’ in het land, door het sturen van troepen (zo werd er een voorstel gedaan tot het sturen van Amerikaanse marinesoldaten om olie-installaties te beveiligen).

Kritische bedenkingen:
De economie lijkt de gehele conflictsituatie in zijn greep te hebben. Het zorgt mede voor het aanhouden van het conflict, aangezien belangrijke spelers verdienen aan de oorlogssituatie.
Het management van de staat is zwak, aangezien de bevolking geen vertrouwen heeft inde de staat; de centrale overheid wordt geleid door een etnische groep die enkel maar geïnteresseerd is in het ‘stelen’ van hun land en hun olie. Bovendien wordt er op alle acties van verzet met overdreven militair geweld geantwoord. Het starten van een dialoog over de directe noden van de bevolking lijkt mij een goed begin, evenals een transparantere werking van de staat, om zo te komen tot een ware federale staat, waarbij de rechten en plichten van de verschillende regio’s duidelijk voorgeschreven en beredeneerd zijn door alle partijen. Deze demilitarisatie van de politiek wordt ook in de basistekst van de International Crisisgroup als mogelijke uitweg aangehaald. (Zo ook in o.a. dit videofragment http://nl.youtube.com/watch?v=zup6FkPm_s0).

Alle spelers op het terrein lijken voornamelijk in een economische relatie tot elkaar te staan, het geweld wordt een drukkingsmiddel om te krijgen wat de bevolking nodig heeft: werk, infrastructuur, geld,…Het feit dat de militieleiders zich in deze conflictsituatie mede lijken te laten leiden door winstbejag, zorgt voor een verderzetting van de conflictsituatie. Is het mogelijk dit uit te klaren? Kunnen politieke en economische motivaties nog wel gescheiden worden, of zitten deze verstrengeld? Hoe kan men dan zorgen voor een einde aan het conflict?

Deze comment gaf ik op basis van volgende teksten:

Ikelegbe, A. (2005). The Economy ofConflict in the Oil Rich Niger Delta Region of Nigeria. Nordic Journal of African Studies 14, (2). 208 - 234.
Ojakorotu, V. (2006). The dynamics of oil and socia movements in the Niger Delta of Nigeria. PORTAL. Journal of Multidisciplinary International Studies, 3 (1).

Geen opmerkingen: