Derde wereld-economieën worden steeds meer gedomineerd door multinationale organisaties, en zullen dit in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid nog veel meer zijn. Daarom is het relevant even stil te staan bij een relatief recent begrip in het ontwikkelingsgebeuren in de Niger Delta: Corporate Social Responsibility (CSR). In de basistekst werd verschillende keren gewezen op het averechts effect van de ‘corporate-driven’ ontwikkelingsinitiatieven van SPDC (Shell Petroleum Development Company), die er niet in slagen een houdbare ontwikkeling (sustainable development) op de been te brengen, en zelfs specifieke conflicten in de hand werken of uitlokken.
Corporate Social Responsibility kunnen we begrijpen als door multinationale ondernemingen gefinancierde en uitgevoerde projecten inzake milieu, tewerkstelling en ontwikkeling in lokale gemeenschappen. De oliesector is, door de enorme ecologische, economische en sociale impact op de ‘gastgemeenschappen’ (zie vorige posts), reeds lang één van de belangrijkste spelers op deze ontwikkelingsmarkt. Het besproken artikel concentreert zich op deze laatste categorie van CSR. In ‘The false developmental promise of Corporate Social Responsibility’ analyseert Frynas de motieven en daaruit voortkomende specifieke problemen van dergelijke ontwikkelingsinitiatieven. Hij doet dit niet specifiek voor de Niger Delta, maar steunt grotendeels op zijn jarenlange onderzoek in diezelfde regio.
Corporate Social Responsibility kunnen we begrijpen als door multinationale ondernemingen gefinancierde en uitgevoerde projecten inzake milieu, tewerkstelling en ontwikkeling in lokale gemeenschappen. De oliesector is, door de enorme ecologische, economische en sociale impact op de ‘gastgemeenschappen’ (zie vorige posts), reeds lang één van de belangrijkste spelers op deze ontwikkelingsmarkt. Het besproken artikel concentreert zich op deze laatste categorie van CSR. In ‘The false developmental promise of Corporate Social Responsibility’ analyseert Frynas de motieven en daaruit voortkomende specifieke problemen van dergelijke ontwikkelingsinitiatieven. Hij doet dit niet specifiek voor de Niger Delta, maar steunt grotendeels op zijn jarenlange onderzoek in diezelfde regio.
Motieven
De auteur argumenteert dat, naast externe druk van NGO’s en bevolking, CSR-strategieën worden ingezet met het oog op een competitief voordeel bij het verwerven van olieconcessies van de overheid, waarbij dan middelen langs (corrupte) overheidsambtenaren wordt gekanaliseerd. Daarnaast wordt CSR ingezet om een stabiele werkomgeving te garanderen. In de Nigeriaanse praktijk komt het dan uiteindelijk neer op een afkopen van de lokale gemeenschap. In het geval van SPDC wordt bijvoorbeeld bij de bouw van nieuwe pijpleidingen een ontwikkelingsbudget toegekend dat loopt tot de bouw is afgewerkt. Het spreekt voor zich dat dergelijke korte initiatieven om de rust te garanderen niet beantwoorden aan de noden van de getroffen gemeenschap, maar eerder afkoopprojecten zijn voor lokale elites. Andere projecten geven gevolg aan negatieve publiciteit, wat Frynas ‘managing external perceptions’ noemt, en zijn in wezen public relations initiatieven. Ook hier is geen sprake van enig engagement tot lange termijn ontwikkeling, en worden de projecten gekozen op basis van publiceerbaarheid. In extreme gevallen, waaronder ook door Shell in Nigeria in de jaren 1990 zijn zelfs projecten gepubliceerd die nooit zijn uitgevoerd. Tenslotte haalt de auteur interne olie-industrie motieven aan: CSR als een manier om de werknemers een positief beeld te geven van het bedrijf en de oliesector.
Al deze motieven voor CSR hebben in de eerste plaats specifieke zakelijke doelen voor ogen, en de projecten die hieruit voortkomen overstijgen dan ook zelden eenvoudige gebaren en giften. Er is geen sprake van specifieke lange termijn ontwikkelingsdoelstellingen. Projecten worden willekeurig opgezet, al even willekeurig stopgezet en werken ongelijkheid en corruptie in de hand. Ter illustratie haalt de auteur een gelekt intern rapport van Shell uit 2001 aan dat stelt dat minder dan een derde van de projecten in opdracht van Shell volledig succesvol waren. De laatste jaren is er evenwel een evolutie in CSR naar meer gesofisticeerde ontwikkelingsprojecten, het flagrante mislukken van voorgaande initiatieven in de regio heeft de reputatie van de oliesector immers geen goed gedaan.
Evolutie en problemen van CSR in Nigeria
De laatste jaren heeft het CSR discours en ook de praktijk een stap gezet naar sustainable development. Een voorbeeld hiervan is de Sustainable Community Development unit (SCD) van SPDC en verschillende vrouwgerichte micro krediet projecten in de Nigerdelta. Het potentieel van deze CSR projecten blijft evenwel zeer beperkt. De belemmeringen voor de werkbaarheid van CSR in Nigeria zijn talrijk. Naast de verregaande corruptie en het gewapend conflict zijn de belangrijkste de volgende: Het falen de lokale bevolking bij de projecten te betrekken, noch bij de ontwikkeling, noch bij de implementatie van de projecten slaagt men er in de lokale bevolking te consulteren of te mobiliseren. Hiermee verbonden is de zgn. ‘corporate attitude’ van de CSR werkers, die niet is aangepast aan de complexe sociale realiteit. Men slaagt er evenmin in de CSR initiatieven in te schakelen in een breder ontwikkelingsplan, waardoor de inspanningen, hoeveel er ook in geïnvesteerd is gereduceerd worden tot verspreide druppels op de hete plaat. In sommige gevallen heeft dit falen in Nigeria zelfs tot lokale conflicten en negatieve ontwikkelingsconsequenties geleid. Een voorbeeld hiervan is het concept van de gastgemeenschap, vlak bij het oliebedrijf die het meeste steun ontvangt, dat in verschillende situaties tot afgunst en gewelddadige conflicten heeft geleid.
Conclusies
Deze korte analyse van de motieven en concepten van CSR van de oliesector in Nigeria heeft een aantal belangrijke pijnpunten van deze ontwikkelingsinitiatieven blootgelegd. Hoewel de impact van de aanwezigheid van de olie-industrie op macroniveau enorm is (zie vorige posts) situeren alle CSR initiatieven zich op het laagste niveau, namelijk dat van de families en dorpgemeenschappen. Kortom: zelfs wanneer CSR initiatieven slagen in hun opzet, is de impact hiervan zeer beperkt. De belangrijkste en voor de toekomst meest onrustwekkende vaststelling is echter dat het falen van CSR in het algemeen terug te voeren is op de initiële motieven ervan. De business agenda die er aan de grondslag van ligt is in die zin de belangrijkste belemmering voor het slagen van CSR initiatieven.
Bieden deze stijgende ‘ontwikkeling’-budgetten dan helemaal geen toekomstperspectieven voor de door de ‘Dutch disease’ geteisterde bevolking? Het is duidelijk dat voor deze complexe economische en sociale problematiek geen eenvoudige oplossing bestaat. Specifiek voor de CSR-gelden lijkt de enige mogelijke oplossing evenwel het verbreken van de link tussen de business agenda en projectontwikkeling, en concreet het kanaliseren van deze budgetten langs multilaterale organisaties (macro) en NGO’s (micro). De vraag die we ons hierbij moeten stellen is of er hoe dan ook een toekomst bestaat voor CSR buiten de zakelijke en marketingmotieven van de filantropie. Zelfs wanneer NGO’s ingezet worden beslist de geldstroom nog steeds mee in de keuze van projecten. Zoals de afbeeldingen bij deze korte tekst laten zien speelt de publiceerbaarheid van projecten een cruciale rol.
“Amateurism in the way that things are done is beyond belief, for example, the way the projects are chosen, until I understood that this was tokenism, it was about managing perceptions.”[1]
Bronnen
Hoofdbron: Frynas, G. (2005). The false developmental promise of Corporate Social Responsibility: evidence from multinational oil companies. International Affairs , 81 (3), 581-598.
Rwabizambuga, A. (2007). Negotiating Corporate Social Resonsibility Policies and Practices in Developing Countries: An Examination of the Experiences from the Nigerian Oil Sector. Business and Society Review , 112 (3), 407-430.
Afbeeldingen: Shell Nigeria. (2007). Annual Report 2006: People and the Environment.
[1] Een olie-industrie insider in Frynas, 2005, 586.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten